Het ontdekken en becommentarieren van breuken in de tijd vormt ook de inzet van Hertmans’ essaybundel Fuga’s en pimpelmezen. In zijn openingsessay ‘Religieus renouveau: design of brocante?’ schetst Hertmans de sacrale leegte die God sedert de Verlichting heeft achtergelaten, als een ruimte waar het spookt, een leegte die uitnodigt tot invulling. Aan die oproep wordt maar al te graag gehoor gegeven door neo- en pseudoreligies, waartoe Hertmans ook het iconisch geweld rekent waarmee de moderne media hun publiek vage of valse identiteiten aanpraten.
Hetmans: ‘Af en toe ontstaan er in de cultuur leegtes, die je eerst niet duidelijk ziet, maar later des te pijnlijker ervaart doordat de ziektekiemen die zich in die gaten hadden genesteld, zijn gaan woekeren. Dat er een hiaat is geweest in de communistische samenleving, zien we nu in Bosnie. Op het moment dat een cultuur ervan overtuigd is geraakt dat de samenleving volstrekt maakbaar en beheersbaar is en het zonder God kan stellen, heeft zij het hiaat verwaarloosd en gaan de kiemen opspelen. Er ontstaan sekten en drogbeelden waarin de religieuze behoefte geen maat meer weet te houden.’
Dat geldt ook de media?
‘Er zijn heel wat programmamakers die geschokt zullen reageren wanneer je ze vertelt dat ze die hiaten op een verkeerde manier aan de mensen presenteren. Het gebeurt meestal niet doelbewust, maar door veronachtzaming, door onnadenkendheid bij het assembleren van bestanddelen waarmee een ironisch discours wordt opgebouwd. Voor mij is Madonna daarin heel tekenend. In haar shows en clips slibben allerlei religieuze elementen aan, die onder de vorm van een vrolijke, hippe travestieshow worden begraven. Dat travestieachtige erin heeft de kiem van het cynische, omdat je dingen leent uit een discours en ze dan, wereldwijs als je meent te zijn, ontdoet van waar ze ooit voor hebben gestaan. En van de weeromstuit beginnen die dingen dan een betekenis aan te nemen waar niemand nog kijk op heeft. Je kunt niet meer roekeloos omspringen met kruisen en andere religieuze beelden uit het verleden, zonder er rekening mee te houden dat jonge mensen daarmee in een interpretatieve leegte terecht komen waar ze geen raad mee weten.’
Bevinden zich in de leegtes van de cultuur ook positieve krachten?
‘Dat denk ik wel. Er zijn mensen die positief met de leegte om kunnen gaan. Dat is de Umwertung die je krijgt op het moment dat je die leegte in de focus krijgt, het moment dat je beseft dat daar dingen zijn die onoverbrugbaar zijn. Dat is ook in de wetenschap bekend: als er twee paradigma’s botsen, als er twee verschillende vakdisciplines met elkaar spreken of wanneer behavioristen van de oude stempel en lacanianen het woord “gedrag” uitspreken. Daar ontstaat een cesuur. Als je ervan uitgaat dat daar het positieve punt zit, dan gebeurt er wat, dan komt ook het hele vertoog een beetje in zicht, zo van: aha, dat is de manier waarop wij ons hebben afgebakend, terwijl wij dachten dat onze stelling universeel gold.’
‘DE NEGENTIENDE-eeuwse Duitse dichter Holderlin had het over onbeheersbare, onbenoembare plekken, breuken tussen mens en wereld, heilige plekken die omslaan in onheil zodra je ze probeert te peilen. Een hedendaags voorbeeld? In Mystiek lichaam beschrijft Frans Kellendonk het menselijk lichaam als aberrant, onvolkomen, vol gaten, als iets wat gruwelijk vernederend nabij is, wat tot ons spreekt, ons aanklaagt, aan ons ontsnapt en waarin iets huist van een totale onvatbaarheid. Maar het is een transcendentie die teruggaat op onze ervaring, terwijl het Coca Cola-reclamelichaam zoals dat in onze mediacultuur wordt verheerlijkt, ons op een andere, onmenselijke manier ontsnapt. In de Playboy tref je lichamen aan die iconisch zijn, dat wil zeggen: beantwoorden aan een bepaalde stijl. Het lichaam dematerialiseert naarmate het meer wordt geseksualiseerd. Het wordt in fatale zin religieus, komt los van ons, komt buiten ons te staan, wordt letterlijk extatisch. Daar moeten wij ons aan aanpassen, zoals de mens zich vroeger moest leren aanpassen aan de frustrerende volmaaktheid van God.’
U heeft het ook over snelheid als religieuze ervaring in het essay ‘De Wandelschool’.
‘Ja, dat is een rare religieuze ervaring, vliegen in je auto door een landschap waarmee je geen contact hebt, mijmerend in een cocon, je koesterend in de illusie van een perfect inzicht in je leven. Je legt afstanden af zonder af te zien, zonder weerstand, zonder lichamelijk contact. De wereld om je heen wordt abstract, omdat er zoveel dingen op je netvlies verschijnen waarmee je geen band hebt. De gedaante van deze ervaring is bijna die van een droom: je bevindt je in een soort schemerzone, het landschap schuift en je gedachten schuiven mee. Het is iets angelieks en tegelijkertijd primitiefs.’
De filosoof Virilio noemt dat ook gewelddadig.
‘Aan Paul Virillio ontleende ik de vergelijking dat snelheid oorlog is in zijn meest pure vorm. Dat geweld is in mijn ervaring iets heel immaterieels geworden. Pas na de crash met je auto besef je het ongelooflijk gewelddadige. En dat terwijl je je een engel voelde. Misschien is dat wel de totale staat van oorlog: de hallucinerende soldaat die met allerlei nationalistische waanideeen op de vijand vuurt. Die combinatie van het geweld en de vleugeltjes in het denken. Daar heb je zo'n breuk die we altijd zullen moeten blijven becommentarieren.’
In het essay ‘De vlam overleeft de brandstof’ plaatst u de ervaring van wat actueel is, in een dergelijke breukvlak.
‘Het verwerken van het nieuws gebeurt ook in zo'n raar schemergebied, vanwaaruit je nauwelijks communiceert met anderen. In de mateloze nieuwsvoorziening door kranten, CNN en radio zit een appel, zo van: dit ben jij, dit is vandaag, dit is het weer en dit is allemaal gebeurd in de wereld. En op dat appel reageer je door je hand aan je hoofd te houden en te zeggen: ik ben present. Dat betekent ook dat je de talloze beelden van gisteren en eergisteren moet vergeten, anders wordt het je te veel. In onze attentie voor de wereld doden we dus alles wat om aandacht vraagt. In het iconografische, in het voortdurend maken van beelden, zijn we ook voortdurend beeldenstormers, iconoclasten. De snelheid van beeldverwerking maakt ons heel abstract tegenover de wereld waarin we leven, het werkelijkheidsgehalte van de informatie is flinterdun.
Ik vraag me dan af in hoeverre dat dan weer allemaal donkere dingen bij ons opentrekt, beelden die we niet meer kunnen benoemen en waar allemaal rare ideeen uit voortkomen. Die vrees neemt toe wanneer ik computerfreaks hoor praten over de digitale snelweg - dan hoor ik de taal van Augustinus’ Civitas Dei, een bijbels discours van heilsverwachting, terwijl er niet meer aan de hand is dan een illusie van het nieuwe, een transpositie van communicatiestructuren in een andere context, waarbij je niet weet hoe ze daar gaan functioneren. En dat is weer zo'n hiaat.‘
Bent u bang voor de troebelingen die in zo'n nieuwe context kunnen ontstaan?
'Gottfried Benn heeft geschreven dat de geschiedenis niet wordt voortgedreven door een zinvolle dialectiek, maar door iets blinds, das Unaufhorliche, iets wat voortduurt, een blinde dynamiek waaraan je bent overgeleverd. Je daaraan overleveren, zij het kritisch, is je taak.’
Zo'n houding staat dwars op de pretenties van de avant-garde, waarover u schrijft in ‘Kiezen voor Icarus?’
‘De Franse filosoof Bernard- Henry Levy heeft over de avant- garde en de modernisten gezegd: het zijn mensen die ernaar verlangden met hun generatie de geschiedenis in tweeen te breken, als begon na hen een andere wereld, als fungeerden zij als een scharnierpunt. Daarbij speelt iets van een totalitair verlangen om het andere te verdrukken en om via de bevrijding die je verkondigt tiranniek te zijn. Het mozaische is heel sterk in het modernisme - bij Schonberg, en ook bij Adorno…’
En bij Mondriaan?
‘Als ik het goed heb heeft Mondriaan met Van Doesburg ruzie gehad over de diagonalen. Dat is een puur religieus discours, en heel gedateerd. Toch liggen er veel sporen van de avant-garde in de cultuur die wij postmodern zijn gaan noemen. Het je uitleveren aan het onbekende, het ongeordende, het opene, dat is zo'n restant. Je kunt dit verlangen nog iedere dag horen in de praatjes van programmamakers die willen doorprikken, vernieuwen, de dingen omgooien. Het is een redenering die uit de Romantiek is voortgekomen en via de avant- garde culmineert in een bepaald dogma, waar we absoluut niet vanaf zijn en misschien niet vanaf kunnen.
De avant-garde is zeker niet dood. Ik denk dat we haar moeten zien als een plotselinge verdichting van een bepaald aspect van een cultuur, waarna het weer een beetje uiteenvalt, in een gespreide slagorde. Ja, met hiaten.’