
Het zijn levens die worden geleefd in de wereld van gisteren. Houten karren met houten wielen en pakezels. Jonge knapen in lederhosen die een appeltje eten in de zon en oude knarren die op bankjes in de schaduw zitten te babbelen. Vrouwen die in de deurpost van een winkel staan te breien en een man met een lange grijze baard die ergens binnen in het schemerduister gebogen over een weefgetouw zit.
Wanneer of waar de beelden precies zijn gemaakt is niet meteen duidelijk. Maar je weet dat het ergens in Duitsland en ergens voor de Tweede Wereldoorlog moet zijn geweest. Was dit de Weimarrepubliek? Een luchtshot toont een stadje aan zee. Hamburg? Of moet die stad ook toen al groter zijn geweest dan dat wat je nu ziet?
Op de promenade wordt gedanst door mensen in hun zondagse kleren en op de gevel van een gebouw staat een jaartal: 1497. Eronder is een tafereeltje uitgebeiteld. Drie mannen die een baal van het een of ander wegen. Het oog blijft hangen bij de figuur in het midden. Is zijn gezicht verweerd door vier eeuwen zilte zeelucht? Of is het een doodskop die op zijn schouders rust?
Opnieuw de wereld van boven. Maar op de een of andere manier niet langer getuigend van een onveranderlijkheid die eeuwen heeft standgehouden. Er komt een zeppelin in beeld. Een zwevend stuk noodlot.
Of was Sergei Loznitsa’s film al onheilszwanger vanaf het moment dat de titel in beeld kwam? The Natural History of Destruction laat wat de te verwachten ellende betreft immers weinig aan de verbeelding over.
Weer die zeppelin. Nu pas zien we ook het gigantische hakenkruis nabij het staartroer. Meer beelden van het burgerlijke leven, winkelend publiek en andere bedrijvigheid op straat. Er zijn mensen die zich haasten en mensen die een beetje drentelen. Maar overal wordt dit straatbeeld gedomineerd door swastika’s. De Weimarrepubliek is dood en begraven. Dit is de nieuwe wereld.
Dit zijn de cijfers die W.G. Sebald opsomt in zijn boek De natuurlijke historie van de verwoesting. De Royal Air Force wierp tijdens vierhonderdduizend vluchten een miljoen ton bommen af boven het vijandelijk gebied. Van de 131 Duitse steden die een enkele keer of meermaals werden gebombardeerd werd een groot aantal volledig met de grond gelijk gemaakt. 3,5 miljoen huizen werden verwoest, 7,5 miljoen mensen raakten dakloos. Zeshonderdduizend burgers kwamen om. Ze stikten in de rook, kookten in het water van exploderende ketels, in kelders waar ze hadden gehoopt dekking te vinden, raakten bedolven onder het puin of werden verzwolgen door een vlammenzee die door de straten spoelde.
De oorspronkelijke titel van Sebalds essay uit 1999 was Luftkrieg und Literatur en zijn eigenlijke onderwerp was dan ook niet alleen de luchtoorlog en de bombardementen van de Duitse burgerbevolking door de geallieerden, maar vooral ook de lacune die door dat onderwerp wordt gevormd in de naoorlogse literatuur van zijn vaderland. Hij laat zien hoe weinig er werd geschreven, zeker als je bedenkt voor hoeveel mensen dit een ervaring moet zijn geweest die ze nadien hun hele leven lang met zich hebben meegedragen, en hoe het weinige dat er wel werd geschreven tekortschiet in het beschrijven en begrijpen van wat er was gebeurd.
Het grote waarom achter dat wegkijken laat zich niet lastig indenken. Het was niet alleen te pijnlijk en te traumatisch. Diep vanbinnen zullen mensen ook hebben gedacht dat het een straf was die het land over zichzelf had afgeroepen. Wie durft slachtofferschap ter sprake te brengen op het moment dat men in het reine moet zien te komen met een groter en onbevattelijker besef van daderschap? Wat zijn Dresden en Keulen en Hamburg naast Auschwitz, Belzec en Treblinka?
Sebald beschreef hoe een ‘militair-politieke logica’ de verwoesting van de Duitse steden had ‘gedicteerd’. De bemanningsleden van de bommenwerpers, van wie een groot deel de oorlog niet zou overleven, werden opgeleid tot ‘professionele ambtenaren van de luchtoorlog’. Daarbovenop was het een enorme opgave om ‘tweehonderd middelgrote fabrieken’ op een stad af te laten vliegen en hun lading ‘grote branden en vuurstormen te laten veroorzaken’. Uit alles wordt duidelijk dat ‘er zoveel intelligentie, kapitaal en werkkracht werd ingezet voor het plannen van de vernietiging, dat die zich onder de druk van al dat geaccumuleerde potentieel ten slotte wel moest voltrekken’.

De vanuit de lucht gefilmde beelden van de bombardementen hebben iets onwerkelijks. Boven is onder en onder is boven. In de duisternis is het eerst een sterrenhemel van brandhaarden waarop je neerkijkt en vervolgens een wolkendek waarin het nooit lijkt op te houden met donderen en bliksemen. De volgende dag de ontreddering bij degenen die het hebben overleefd en die daas ronddwalen tussen de brokstukken en ook de vereende krachten waarmee branden worden geblust en mensen dood of levend onder het puin vandaan worden gehaald.
In een interview zei Loznitsa dat hij zich wilde concentreren op de vernietiging zelf en dat hij daarom niet erop uit was de chronologie van het alles te laten zien. Omdat als je zo begint te kijken alles zich algauw in termen van actie en reactie aan je begint voor te doen, terwijl dat afleidt van iets belangrijkers dat we volgens hem moeten beseffen: alle legers die over de technische middelen beschikten maakten zich schuldig aan het bombarderen van burgers. En we zien dus niet alleen beelden van de verwoesting in Duitsland, maar ook van wat Duitse bombardementen in Engeland aanrichtten.
De paar mensen die aan het woord komen zijn (op Goebbels na) Britten: Churchill, Field Marshal Montgomery, Arthur ‘Bomber’ Harris. Die laatste horen we zeggen: ‘There are a lot of people who say that bombing can never win a war. Well, my answer to that is: it has never been tried yet. We shall see.’
Het idee voor en de productie van deze film stammen van vóór de Russische aanval op Oekraïne. Toch is het onmogelijk om de beelden te zien en niet te denken aan wat er op dit moment elders in Europa gebeurt. Loznitsa verliet de European Film Academy nadat die met te veel meel in de mond de Russische aanval veroordeelde. Maar toen de Oekraïense filmmaker het opnam voor Russische collega’s en zich uitsprak tegen een boycot van Russische cultuur in een land waarin veel etnische Russen wonen, werd hij door zijn landgenoten uit de Oekraïense Filmacademie gegooid omdat hij een ‘kosmopoliet’ en niet loyaal genoeg zou zijn geweest.
Het is daarom misschien verleidelijk in Loznitsa’s documentaire een anti-oorlogsfilm te ontwaren. Je kunt je de hedendaagse pacifist die de film zo bekijkt vrij gemakkelijk voorstellen – ook omdat zo iemand erop kan wijzen dat de film gaat over verschrikkingen waarvoor westerse landen verantwoordelijk waren en dat dat, westerse verantwoordelijkheid, in de beleving van deze kijker iets is wat we ook nu maar niet onder ogen willen zien.
Nog voor de hand liggender is het om naar de beelden te kijken en te zien hoe een landschap waarin aan de ruïnes geen einde lijkt te komen ons bekend voorkomt. Hoe het beelden zijn zoals die in het afgelopen decennium niet alleen uit Oekraïne maar ook uit Syrië tot ons kwamen – en hoe het in beide gevallen Russische piloten waren die een nieuw hoofdstuk toevoegden aan deze geschiedenis van de verwoesting.
Ik denk dat je zeker met het trekken van die laatste parallel het niet per se bij het verkeerde eind hebt. Maar tijdens het kijken drong zich toch ook vooral de gedachte op dat dat trekken van zulke parallellen een gemakzuchtige bezigheid is. Een manier om het verleden en het bezonken morele oordeel dat de geschiedenis daarover heeft geveld in te zetten in hedendaagse discussies op een manier die zowel dat verleden als dat heden op de een of andere manier geweld aandoet.
Als er uit het verleden betekenisvolle lessen te trekken zijn, dan gaan die lessen niet over de wijze waarop de geschiedenis zich in onze beleving lijkt te herhalen en hoe het heldere onderscheid tussen goed en kwaad dat we in dat verleden ontwaren op het heden kan worden geplakt. Als er uit het verleden lessen getrokken kunnen worden die waarde hebben, dan zijn dat lessen over dat waartoe de mens onder specifieke omstandigheden in staat is gebleken en lessen over hoe die omstandigheden werkelijkheid waren geworden. Het cliché wil dat wie het verleden niet kent gedoemd is hem te herhalen. Maar de realiteit is natuurlijk dat vooral wie zijn heden niet begrijpt, en de krachten die daarin aan het werk zijn, het gevaar loopt dat verleden te herhalen.
Zoveel beelden die beklijven. De doden op straat en de mensen die erlangs lopen omdat ze verder moeten met hun leven. De dode kinderen in de rijen zwartgeblakerde lichamen in een grote hal. De huisraad van een kliniek of een onderzoeksinstituut die net als zoveel andere spullen op de stoep is uitgestald en de skeletten die ertussen staan. De mensen die de stad verlaten. De mensen over wie Sebald schreef hoe ze vanuit Hamburg uitwaaierden over het hele land. Zit die vrouw ertussen over wie hij schreef? De vrouw die ergens op een station haar koffer liet vallen waarna het verkoolde lichaam van haar kind eruit rolde?
De eerste zin van Sebalds boek was deze: ‘Het is moeilijk om ons nu de omvang van de verwoesting van de Duitse steden in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog ook maar bij benadering voor te stellen, en nog moeilijker is het om na te denken over de verschrikkingen die met deze verwoesting gepaard gingen.’
Helpt Loznitsa’s film ons bij het maken van zo’n voorstelling? Zelfs als je het ziet verdwijnt dat gevoel van onmogelijkheid nooit. Zelfs wanneer de camera een vogelvlucht maakt over de verwoesting, zijn het de verschrikkingen waarvan je beseft dat die zich nooit werkelijk zullen laten voorstellen.
The Natural History of Destruction is nu te zien