Op de veerboot van Docklands (Amsterdam-Noord) terug naar het Centraal Station was het vrij stil. Een enkeling sprak over een «dodelijk saaie» of «slaapverwekkende» vertoning, de rest genoot na van Schuberts Die schöne Müllerin in de enscenering van Christoph Marthaler door Schauspielhaus Zürich. Met als hoogtepunt dat prachtige Die liebe Farbe, omgewerkt tot duet voor tenor en sopraan, ergens achter in het speelvlak gezongen aan de ontbijttafel van dit onttakelde hotel.

Het keelsnoerende wonder van dit lied zat in de begeleiding: pianist Markus Hinterhäuser speelde minutenlang slechts één akkoord op de Celesta, na ieder voltooid couplet viel de andere pianist, Christoph Keller, in met de melancholische Schubert-melodie uit de originele partituur. De pruttelend weglopende adepten van de componist — nagewezen door tenor Christoph Homberger (die net even met rookpauze was) — waren in de minderheid.

Het was een ironisch toeval dat in de aanloop naar dit hoogtepunt van het Holland Festival, dat komend weekend wordt afgesloten, twee opvallende Marthaler-nieuwtjes op de deurmat ploften. De eigenzinnige Zwitserse regisseur stapt aan het eind van het volgend seizoen alsnog op als artistiek leider van Schauspielhaus Zürich, waar het bestuur hem vorig jaar probeerde te wippen. Hij wil zich geheel wijden aan theater maken. Ook buiten Zwitserland, tot in … jawel: Nederland. Dat was het tweede nieuwtje: Marthaler zet in het seizoen 2004-2005 zijn tanden (of liever: zijn langzaam masserende handen) in de Hollandse klassieker Op hoop van zegen van Heyermans, bij het Zuidelijk Toneel Hollandia. Hopelijk neemt hij zijn vaste protagonist Graham F. Valentine — die in Die schöne Müllerin met piepende falsetstem in het lied Gute Nacht, gute Nacht! voor een ander hoogtepunt zorgde — mee. Als een zingende reder Bos misschien?

Marthalers Schubert (vol hilarische bed scènes en spectaculaire valpartijen) kreeg een fraaie tegenvoeter met die andere beroemde liederencyclus, Winterreise, in de enscenering van de Amerikaanse choreografe Trisha Brown. Het wonder van deze voorstelling droeg de naam Simon Keelyside, een Britse bariton die tijdens het zingen zijn benen hoog de lucht in gooide, ongeveer tot op schouderhoogte — in het Schubert-lied was ondertussen geen enkel ademstokken te horen.

Keelyside werd bij de verklanking van de 24 liederen ondersteund door drie dansers die een zachte dampkring om hem heen vormden, een dansante omarming, soms uitwaaierend naar de suggestie dat er boomtakken uit de zanger groeiden, of kraaienveren, dat hij ging flakkeren als een dwaallicht of werd opgetild door de wind — zanger en dansers kleurden zo de liedteksten (over bomen, kraaien, dwaallichten en windflarden) zonder ook maar een moment iets te forceren of gewild illustratief te zijn. Het wankele evenwicht tussen de kale, briljant belichte ruimte, de bescheiden in een hoek van de speelvloer weggemoffelde pianist, de bewust niet pathetisch zingende bariton en de dansers — ik geloof niet dat ik Winterreise ooit nog kan horen zonder die beelden op het netvlies.

In de aanloopfase van het Holland Festival was de euforie overigens ver te zoeken. De openingsvoorstelling — de opera Le balcon van de Hongaarse componist Peter Eötvös — was een bloedeloze vertoning. Het libretto is gebaseerd op een toneelstuk met dezelfde titel van de Franse schrijver Jean Genet uit 1956: buiten is een opstand gaande, in het bordeel van Madame Irma voeren staats- en kerkprominenten rollenspelen uit, waarin kantelingen van de macht op een cabareteske en carnavaleske wijze worden uitgevoerd. Irma’s bordeel heet «Het Huis van Illusies».

Opera is een bij uitstek illusoire kunstvorm, waarin het spel met de tijd een andere werking heeft dan bij toneel — «gezongen» tijd duurt immers langer dan «gespeelde» tijd. Het wellicht verouderde toneelscenario van Genet en de gezongen illusie van de opera liepen elkaar bij Eötvös (en in de hopeloos archaïsche enscenering van Stanis Nordey, die bovendien een jaar oud was) heftig voor de voeten.

Kort na de opening presenteerde Pina Bausch’ Tanztheater Wuppertal een gedanste hommage aan Brazilië, Agua (2001), gemaakt na een klaarblijkelijk geslaagde rondreis door dat land. Afgezien van enkele enerverende groepschoreografieën in de beginfase en aan het slot van deze voorstelling, was Agua een grote teleurstelling. De witte ruimte diende als projectiescherm voor eindeloos herhaalde natuuropnamen, er werd achter de schermen vaak van kostuum gewisseld (oogverblindend bedoeld maar stomvervelend in de uitwerking), de machocultuur werd (naar bauschiaanse maatstaven) aandoenlijk verontschuldigend getoond. En verder werd er veel lui «gelounged», gehangen, gezeten en gelegen.

Ik wil meteen aannemen dat Bausch en haar dansers een gave tijd in Brazilië hebben gehad, maar ik zat niet echt te wachten op deze uitvergrote en uitgesmeerde (drie uur kan érg lang duren) reisreclamefolder in een oververhit Carré.

Het klinkt misschien vreemd, maar van sommige kunstenaars verlang je geen roze schuimtaart of een feel-good-performance, zeker als somberheid over de intermenselijke verhoudingen zo intens tot hun thematiek en hun idioom is gaan behoren. Wat Pina Bausch in hetzelfde Holland Festival liet zien met Kontakthof, was lichtjaren intrigerender én geestiger dan dat vervelende Agua. Een lange — de moeite van het wachten waard — reprise van een voorstelling die ze 25 jaar geleden maakte, nu herzien door de ogen (en via de broze lijven) van een kleine dertig «dansers» in de leeftijd van de sterkeren.

Er zijn veel redenen om artistiek directeur Ivo van Hove en zijn Holland Festival-staf dankbaar te zijn voor de 2003-editie. Eén van die redenen ontstond door toeval. Er was een Medea (Euripides/Heiner Müller) gepland, de vertolkster van Medea (kindermoordenares uit wanhoop en woede) werd zwanger, en die verzoeking sta je de goden, zelfs die van het theater, níet toe. Ter vervanging werd de Amerikaanse Wooster Group uitgenodigd, met de voorstelling To You, The Birdie! — een vrije bewerking van Racine’s tragedie Phèdre, gelardeerd met teksten uit de Griekse tragedie Hippolytus (van Euripides — zo was deze Griekse top-psycholoog avant la lettre alsnog van de partij).

Het relaas van Phaedra, zoals de ongelukkige moeder in het origineel heet, hoort tot de meest hartverscheurende verhalen uit de Griekse mythologie. Zij is de moeder die wordt opgezadeld met een dilemma dat werkt als barensnood: Phaedra is verliefd op haar stiefzoon, Hippolytus. Ze raakt meedogenloos heen en weer geslingerd tussen lust, trouw aan haar man, machtsspel en vooral het onvermogen zichzelf recht in de ogen te kunnen zien. Phaedra vecht drie oorlogen tegelijkertijd uit: tegen haar niet te temmen verlangen, tegen jaloezie, en tegen de isoleercel die mannen altijd voor vrouwen lijken te willen metselen — ze zodoende platdrukkend tegen een blinde muur vol schuld, iedere uitgang is vakkundig gebarricadeerd, aan het eind rest slechts de dood.

Regisseur Elisabeth LeCompte — een van de oprichters van de New Yorkse Wooster Group — deed in de confrontatie met Racine’s Phèdre enkele ontdekkingen die haar niet alleen de sleutel tot de tragedie van deze vrouw verschaften, maar ook tot de speelstijl. Met zowel de geestelijke als de fysieke hygiëne was het in de tijd van Jean Racine (1639-1699) beroerd gesteld. Een manische depressie als die waaraan Phaedra ten onder gaat, werd weggezet als hysterie, bijkomende maag- en darmklachten werden met pijnlijke lavementen en purgerende middelen tijdelijk verholpen. Zo wordt Phaedra in deze voorstelling genadeloos behandeld. Men negeert haar wanhopige schreeuw om aandacht, raapt haar drollen en voorts wordt ze (als het even niet anders kan) van achteren doorgespoten.

De entourage van haar heen en weer geslingerd worden tussen trouw aan haar man, loyaliteit aan haar kinderen en de natte dromen over haar stiefzoon, worden hier vervat in het decor van … sport, meer in het bijzonder het in de tijd van Racine populaire tijdverdrijf badminton. Venus, Phaedra’s voornaamste kwelduivelin in de godenhemel, is hier chefreferee bij dit shuttlespel. Haar stiefzoon en diens vriendje Theramenes beheersen het spel als geen ander. Phaedra zelf slaat de shuttles («birdies» — kopjes met echte vogelveertjes) een stuk krachtelozer het Centre Court op.

Videoprojecties regisseren onze blikrichting; hangende, snel stijgende en zakkende flatscreen schermen waarop wij te zien krijgen wat in de publieke ruimte verborgen dient te blijven: pubers die schaamteloos in hun blote kruis krabben, een wanhopige moeder die haar hoofd stoot aan een gesloten venster. Een geraffineerd geluidsdecor dat ter plekke wordt gemaakt door technici die met spel, beweging en tekstzegging op de speelvloer mee lijken te ademen, completeert deze prachtige enscenering. Phaedra’s wettige echtgenoot Theseus (mooie rol van Willem Dafoe) betreedt de scène steeds met een oorverdovende cadans, als was hij het monster van Frankenstein II, iets wat hij met zijn reusachtige fysieke uitstraling nog eens onderstreept. Het zijn prachtige theatrale tekens, die het masculiene overwicht tonen waaronder Phaedra uiteindelijk zal bezwijken, moet bezwijken, waartegen ze geen verweer meer heeft.

Kate Valk laat ons in haar fysiek alle kanten van Phaedra’s wanhoop zien. De stemmen komen in meerderheid van de kant (als in het Japanse Noh en Bunraku), en hier met name van de «spreker/lezer» Scott Shepherd, een briljant acteur.

To You, The Birdie! bood het allemaal: toneel als topsport, techniek als topvermaak, het hart én de kern van een prachtige vertelling keelsnoerend mooi (aan)geraakt. Een feestelijk superlatief binnen dit in volle glorie herrezen Holland Festival.

Het Holland Festival wordt dit weekend afgesloten met Bitches Brew/Once door Anne Teresa de Keersmaeker/Rosas. Inlichtingen: www.hollandfestival.nl

Meer over de Nederlandse bijdrage aan het HF, Tsjechovs Drie zusters in de regie van festivaldirecteur Ivo van Hove, na de zomer, als deze voorstelling op tournee gaat