
Eén ding wil Yuna hoe dan ook voorkomen: dat ze wordt zoals haar zus. Betina is weliswaar iets ouder dan zij, maar van de dynamiek waarbij het jonkie opkijkt naar de grote zus is zelfs in de puberteit geen sprake. Betina wordt mentaal nooit ouder dan een drie-, vierjarige en brengt de dagen hoofdzakelijk brabbelend, scheten latend en pissend door. ‘Ik walgde van haar’, stelt Yuna in kenmerkende eerlijkheid. Elders omschrijft ze hoe het gezin – haar vader heeft ze nooit gekend, er zijn alleen vrouwen in Yuna’s familie – aan tafel plaatsneemt en haar zus, haar ‘kleine monster’, zonder te praten alweer de aandacht op zich vestigt. ‘Voor Betina hadden ze een luchtstoel gekocht met een tafeltje eraan en in de zitting zat een gat voor poep en plas. Halverwege het eten kreeg ze aandrang. Van de lucht ging ik over mijn nek.’
Het zijn de jaren veertig in La Plata, de hoofdstad van de provincie Buenos Aires. Terwijl grote delen van de wereld worden beziggehouden door de oorlog, woedt bij Yuna de strijd vooral op de huiselijke vierkante meter. Haar wereld is klein, benauwend – vandaar die walging waarmee ze haar zus gadeslaat: Yuna is namelijk ook enigszins zwakbegaafd, meldt ze al vroeg in de roman. Ze kent het blubberige, anonieme niks waarin bijna iedereen uit haar familie wegzakt. ‘Er rustte een of andere vloek op mijn familie want mijn imbeciele nichtjes zaten op scholen voor misdeelde kinderen en een van hen had zes tenen aan elke voet.’
De nichtjes vertelt het wonderlijke, innemende, niet helemaal doorgrondelijke verhaal van iemand die haar universum wil oprekken. Dat klinkt mogelijk als een wat pompeuze achterflaptekst, alsof het draait om een grootse, bijna heroïsche persoonlijke queeste, maar het fijne aan deze roman is nu juist dat het allesbehalve groots of ronkend is opgeschreven. Yuna vertelt een rauw, in wezen diep somber verhaal – vol ellende en alledaags gepruttel – waarin de somberte toch nooit dominant wordt.
Yuna hengelt nergens naar medeleven. Gevoelens vermijdt ze eerder dan dat ze ze uitvent. De hoofdstukken zijn regelmatig kort, op het fragmentarische af, wat past bij hoe ze al opgroeiend naar de wereld kijkt – niet als naar een coherent, begrijpelijk geheel, maar als naar een verzameling losse brokstukken. Knap is hoe haar gebrekkige intelligentie heel geloofwaardig blijft zonder dat het verhaal ergens spottend of saai wordt. Yuna’s blik heeft bij tijd en wijle zelfs iets aanstekelijk wereldvreemds, juist doordat veel gebeurtenissen haar net niet in volle ernst lijken te bereiken. Haar zusje, ja, van háár ziet Yuna wat er mankeert, maar de rest van de wereld? Die blijkt een stuk complexer.
Zo doet ze er tamelijk lang over om te begrijpen hoe seks precies werkt, of wat ‘het oudste beroep van de wereld’ is. Ook een episode waarin een ander nichtje onbedoeld zwanger raakt en een gruwelijke abortus volgt, lijkt Yuna amper emotioneel aan te grijpen. Weer een ander nichtje neemt gruwelijk wraak op de betrokken man – de vrouwen nemen het in dit boek vaak voor elkaar op – en ook daarbij is Yuna hoofdzakelijk toeschouwer.
Die vertelstem, registrerend en vanuit die verte toch ook begaan, werkt wonderlijk goed. Ik ging vanaf het begin mee in Yuna’s hoofd en in de rauwe kalmte waarin ze haar leven beschrijft, ook omdat haar stem de enige is die klinkt. Zelfs dialogen geeft ze enkel in de indirecte rede weer; misschien omdat ze zelf zo weinig praat. Welbeschouwd is De nichtjes een inwendige monoloog van iemand die onopgesmukt begint met nadenken en daar tweehonderd pagina’s lang niet mee ophoudt. Soms ziet ze zich genoodzaakt om haar verhaal zelf tijdelijk te onderbreken: dan reflecteert ze op haar gebruik van leestekens – ze houdt niet van punten en komma’s – of kapt ze een vrij zwierig hoofdstuk abrupt af omdat ze toe is aan rust. ‘Door mijn enthousiasme en de leestekens die ik niet noem ben ik zo moe dat ik even moet pauzeren en daarna ga ik verder.’
Het kan haast niet anders of de roman dankte haar onverwachte succes in Argentinië, ruim een decennium terug, aan die secuur afgewogen toon. Aurora Venturini (1922-2015) had al een heel oeuvre in de periferie bij elkaar geschreven toen ze op 85-jarige leeftijd doorbrak met De nichtjes, dat bekroond werd en inmiddels internationaal verschijnt. Dit is Venturini’s eerste vertaling in het Nederlands, en het valt goed te begrijpen dat uitgeverij Podium voor deze knisperende roman is gevallen.
Ook omdat Yuna’s verhaal uiteindelijk over veel meer gaat dan over tegenslag, over afkeer van een naast familielid en over solidariteit tussen andere vrouwen van diezelfde familie. Yuna is niet alleen een waarnemer in deze roman, ze is ook een handelend personage, wordt gedreven door haar verlangen om te groeien, leert zichzelf dingen aan die haar zusje nooit zal kunnen. Zo gaat ze professioneel schilderen; wat ze in het dagelijks leven niet gezegd krijgt, vervat ze in doeken die zowaar best succesvol worden. Ze houdt exposities, gaat behoorlijk geld verdienen. Mooi detail: dat schilderen doet ze niet onder haar familienaam López, want een handige agent raadt haar af die achtergrond of haar levensverhaal te gebruiken. Commercieel onhandig. Voor een López zullen mensen nooit veel betalen.
En intussen verrijkt ze doelbewust haar vocabulaire. Ze stort zich op ‘gekke en zinnige woorden, woorden die lagen te slapen in het woordenboek’ en probeert die zich eigen te maken. De zinnen in De nichtjes groeien gaandeweg, de toon lijkt daarmee samenhangend zowaar milder te worden, zelfs ten opzichte van dat zusje dat mentaal voorgoed kind blijft.
Is die beheerstere blik wat volwassen worden voor Yuna inhoudt? Wordt ze barmhartiger zodra ze haar omgeving met meer woorden kan beschouwen? Hoe meer ze leest, hoe vaker in dit verder toegankelijke relaas woorden opduiken zoals ‘luisterrijkste’, ‘strapatsen’ en ‘melopee’, vergezeld door de toelichting ‘(woordenboek)’. Zo laat Venturini subtiel zien wat de kracht kan zijn van kunst en taal: de wereld groter maken. Zelfs als je die achtergestelde familie in dat Argentijnse stadje nooit weet te ontvluchten.