
In het dagelijkse spraakgebruik heette het vreemde ding van Mario Merz de zwarte iglo, igloo nero in zijn eigen taal. Het maakte deel uit van een tentoonstelling van zijn kunst in 1979, in het Van Abbemuseum in Eindhoven. Toen is het ook verworven. Wat ik nog weet is dat het een volle en visueel drukke verzameling van spullen was. Op een of andere manier viel dat toen op omdat de meeste exposities in Eindhoven eerder spaarzaam waren ingericht. Deze mise-en-scène zag eruit als het zware interieur van een Byzantijnse kerk. Dat was de vergelijking die ik toen gebruikt heb – ook om het aan mezelf uit te leggen. Het was mijn eerste tentoonstelling van Merz. Vermoedelijk was ik wat overrompeld door de barokke overdaad van de werken toen ze bij ons binnenkwamen – uit Italië waar architectuur zoveel ruimtelijker is in maat dan hier. In Eindhoven waren de museumzalen circa acht bij twaalf meter. Toen daar Mario’s breedvoerige werken in moesten, waren ze voor die kleine zalen eigenlijk te groot. Bovendien was zijn idioom van vormen ongewoon expansief. Ongeveer niets was gewoon rechthoekig. Het waren vooral vreemd gebogen stukken spiraal en andere slingers en onbegrijpelijk gekromde volumes – zoals een kat zich de hoge rug kromt. De materialen waren plooibaar. Vreemd werk was het dus maar dat was er zo opwindend aan.

De zwarte iglo is als vorm geheimzinnig. Onder een huid van buigzaam en zwartglanzend teer zit een constructie van dunne gebogen buizen. De basis van dat frame is een cirkel van tweehonderd centimeter in doorsnee. De hoogte is 150 centimeter. Maar wat je ziet is een wonderlijk volume dat een donkere indruk maakt. Van het onzichtbare binnenin kun je alleen maar een voorstelling maken. Omdat je de huid van teer onregelmatig ziet bobbelen, weet je dat die dun is en dat de iglo dus hol is. Het interieur verbergt een geheim. De aankoop ervan, in 1979, viel samen met die van de multiplex bak van Donald Judd waar ik het vorige week over had. Dat werk was zonder geheim. Door de manier waarop het in elkaar was gezet (matter of fact) is het overzichtelijk om te zien. Keek je van een zekere afstand naar de iglo, dan zag je aan de glooiing van het oppervlak wel dat het een rondom gebogen vorm was. Maar ook kon je zien dat de buiging niet de kromme was van een perfecte bol maar een ovaal soort afwijking daarvan. Er was in de kunst iets anders dus dan minimal art, iets wat wel verwant was maar tegelijkertijd ook romantischer. Bij Judd kreeg je de indruk dat er iets te begrijpen viel omdat zijn werk inzichtelijk was – want meetbaar in zekere zin. Of dat zo is, weet ik niet meer zo zeker. Misschien is de zwarte iglo ook vrij eenvoudig. De kromming van de vorm is zo zacht dat je die zou willen omarmen als ware zij een vrouw. In blauwe letters van neon staat luoghi senza strada op het zwart geschreven: plekken zonder straat. De iglo is dus een ondoorgrondelijk duister volume, zonder richting en in zichzelf verzonken, een ruimte in zijn schulp gekropen. Maar hoe anders romantisch is die ondertitel eigenlijk dan de minimal romantiek iets untitled te noemen? En welke van die twee beschrijvingen is meer verzinsel?
Laatst zag ik iets terug wat ik van vroeger kende: een hoge vitrine met slanke houten ribben en daarin op de bodem een perfecte bol van wit marmer. Het is een werk van James Lee Byars, van dezelfde generatie als Merz en Judd. Tijdgenoten: hun werken zijn dus, hoe anders ook, op een ontroerende wijze met elkaar verweven. De delicate sculptuur is uit 1987. Het witte marmer is zo egaal van oppervlak dat het, als edelsteen, een helder zacht licht lijkt uit te stralen. Natuurlijk heet het werk Head of Plato en, natuurlijk, daarom is het zo perfect een bol, want in de compromisloze verbeelding van Byars kan de helderste kop uit de geschiedenis er alleen zo uitzien. Intussen zien we nu ook beter dat de iglo van Merz maar bij benadering op een halve bol lijkt. Het is een onvoorstelbare vormgeving uit een andere wereld. Kunstwerken zijn allemaal onvoorstelbaar voordat kunstenaars ze maken.
Beeld: (1) Mario Merz, Igloo nero, 1967-1979. IJzer, asfalt, neonbuis, transformator, diameter 165 x 150 cm (Peter Cox / Collectief van Abbemuseum, Eindhoven); (2) James Lee Byars, Head of Plato, 1986. Marmer, hout en glas, 175 x 48 x 48 cm (Museum Voorlinden, Wassenaar)