Het boek opent met een foto van een jonge man. Dana Lixenberg fotografeerde hem zittend op een fiets die ze grotendeels buiten het kader hield; zijn rechterhand rust op het stuur, met zijn linker houdt hij met zichtbaar gevoel voor theater een sigaret tussen zijn lippen. Vanonder zijn witte hemd kruipen restanten van geschoren borsthaar naar boven, ze vormen een sproetig patroon. Zijn haar gaat schuil onder iets wat lijkt op een badmuts en hij houdt zijn ogen een beetje dichtgeknepen terwijl hij in de verte staart. Zijn donkere armen zijn gespierd en de aderen die zichzelf haast voorzichtig door zijn huid lijken te tonen stralen een blakende gezondheid uit, je ziet het bloed bijna stromen, daar waar het hoort. De foto beslaat bijna de hele rechterpagina, maar onderaan staat in een kleine schreefloze letter de titel: Spider, 1993 (†1997).

Op de volgende pagina links zit een jonge vrouw op een klein krukje. Ik had haar een meisje genoemd als ze geen kind tegen zich aanklemde. Zij heet Miyong en haar zoontje Anthony. Hij lijkt een beetje raar te doen, maar waarom valt niet goed te zeggen, en ach: kinderen doen wel vaker raar. Ze kijkt recht in de lens en in haar ogen denk je moeiteloos alles wat ze voor het kind voelt te kunnen ontwaren.

De rechterpagina toont een derde foto. Een jongen met ontbloot bovenlijf en een joggingbroek waaruit een paar plukken boxershort naar boven zijn gekropen. Hij staat half afgekeerd van de camera en heeft zijn hoofd enigszins omhoog geheven; hij kijkt daardoor een beetje naar beneden, maar je leest erin eerder onderkoelde trots of zelfbewustzijn dan hooghartigheid. Het onderschrift: DJ, 1993.

Ergens verder in het boek, verscholen in een van de twee opgenomen teksten, ligt een sleutel die twee van deze openingsbeelden ontsluit. Althans, tot op zekere hoogte, want de deur wil vervolgens hooguit op een kier open. In een essay dat oorspronkelijk werd geschreven voor de catalogus van een tentoonstelling in Los Angeles in 1999 beschrijft fotografe Carla Williams hoe Dana Lixenberg, vijf jaar nadat ze Imperial Courts (sociale woningbouw in de wijk Watts in LA) voor het eerst bezocht, terugkeert om afdrukken uit te delen. Wanneer de verbazing is weggeëbd – niemand hield er rekening mee dat Lixenberg haar belofte zou nakomen – en het gelach over de vreemde kledingkeuzes en kapsels van nog maar een paar jaar terug is verstomd, vragen verschillende mensen of ze misschien een afdruk van de foto van Spider kunnen krijgen. Hij is vermoord en hoewel hij alom geliefd was, heeft niemand nog iets tastbaars dat aan hem herinnert. Lixenberg hoort ook dat het een van de andere geportretteerden is die een lange gevangenisstraf uitzit voor de moord: DJ.

Op de een of andere manier wekt de keuze voor juist deze beelden als opening van het boek verbazing. Lixenberg vermijdt in haar fotografie zelfverzekerd de clichés die bij het fotograferen van een arme, zwarte buurt in Los Angeles op de loer liggen. Het is bijna opzichtig hoe ‘understated’ de beelden zijn. Het contrast is ingetogen, de composities zijn beheerst, de omgeving leidt nooit af van het onderwerp. Op de vraag waarom Lixenberg dan toch zou willen openen met een voorafschaduwing van een gewelddadige dood kan ik eigenlijk maar één antwoord bedenken. Dat is dat ze, zonder de harde werkelijkheid en het alledaagse geweld tot onderwerp te willen maken, het ook niet wilde ontkennen en daarom maar besloot het vol in het zicht te verstoppen.

Naarmate het boek vordert wordt de lijst met namen die vergezeld gaan van twee jaartallen, één het jaar waarin de foto werd geschoten en één om het leven van de gefotografeerde mee af te ronden, langer en langer. Tony, Bouki, Moothie, Jay Jay, TB, China.

Lixenberg belandde in 1993 voor het eerst in Imperial Courts. De LA riots, toen de stad in de nasleep van het politiegeweld tegen Rodney King in brand stond, lagen nog vers in het geheugen. Gemakkelijk zal ze het niet hebben gehad. Ze had weliswaar een goede contactpersoon opgeduikeld – Tony Bogard was een van de drijvende krachten geweest achter een truce die een einde maakte aan een reeks gang wars, een lokale held die nog bij Oprah op de bank zou belanden voordat ook hij zou worden vermoord – maar de bewoners hadden alle reden om argwanend te zijn. Kort voordat de Nederlandse fotografe met haar technische camera kwam aanzetten was er een fotograaf van USA Today geweest om een programma waarbij wapens konden worden ingeleverd in ruil voor werk vast te leggen. Maar in de krant werden de beelden gebruikt om te suggereren dat zwart LA zich opmaakte voor de strijd. ‘Bravado: Los Angeles gangs say riots are certain if white police officers are acquitted of violating Rodney King’s civil rights. And “there will be more shooting”.’

In een reportage uit de LA Times van 6 februari 1994 komt een reeks door Lixenberg geportretteerde (oud-)bewoners van Imperial Courts aan het woord. De tot quotes samengebalde levensverhalen liegen er niet om. Andre ‘Dusty’ Fountain verloor zijn benen aan gangreen nadat een kogel zijn onderlijf had verlamd. Gray Earl ‘One Love’ Gordon schoot zijn eigen moeder dood toen hij haar probeerde te beschermen tegen zijn gewelddadige stiefvader. Het is bijna allemaal even tragisch, maar de opeenstapeling heeft ook iets vlaks dat contrasteert met Lixenbergs beelden. In iedere drie zinnen wordt een heel leven gereduceerd. De laatste alinea van het artikel is voor Lixenberg zelf, die toegeeft dat de maand die ze in Imperial Courts doorbracht bij lange na niet genoeg was om de gemeenschap te doorgronden.

Dana Lixenberg laat de geportretteerden niets anders representeren dan zichzelf

De tentoonstelling in Huis Marseille is al net zo omvangrijk als het boek en de handgemaakte afdrukken zijn prachtig. De stofjes en haartjes die hier en daar vanaf het negatief hun eigen sporen op de prints hebben achtergelaten benadrukken juist de zorg en toewijding waarmee de beelden zijn gemaakt. In het souterrain wordt op drie grote schermen een videowerk van iets meer dan een uur getoond. Het zijn korte, impressionistische filmportretten van de bewoners – een enkeling draagt een gedicht voor of rapt wat, anderen lijken min of meer hun dagelijkse gang te gaan – afgewisseld met shots die meer levende foto’s dan sfeerbeelden zijn. Dit inclusief een grasmaaierscène die zonder aanwijsbare reden enorm op mijn lachspieren werkte. Sommige van de beelden zijn trouwens ook verwerkt in de webdocumentaire die Lixenberg samen met Eefje Blankevoort maakte.

Het is eigenlijk allemaal even zorgvuldig gemaakt en het ziet er allemaal even prachtig uit, en tegelijkertijd lijkt er, in het museum dan toch, sprake van een sluimerende, wrange ironie. In een statig pand in het absolute hart van de Amsterdamse grachtengordel, op een steenworp afstand van een handvol even statige panden waar roemruchte slavenhandelaren woonden, wordt een reeks vooral jonge zwarte mannen en vrouwen getoond – vastgelegd op een plek waar ze wonen vanwege precies hetzelfde slavernijverleden – en er trekt een stoet van oudere witte mannen en vrouwen voorbij.

Het kost weinig moeite dit als moreel problematisch te beschouwen en het te zien als een soort groteskere versie van iets wat documentaire fotografie die zich bezighoudt met de duisterdere kanten van de maatschappij wel vaker een bepaalde spanning verleent: soms is onduidelijk waar engagement overvloeit in vermaak, en dus in exploitatie. Nu is zoiets niet direct reden om het getoonde werk te veroordelen, maar het vraagt wel om erkenning van hoe gecompliceerd de materie is en hoe moeizaam esthetiek en moraal zich soms tot elkaar kunnen verhouden.

Niet de intentie telt, maar het resultaat. Niet de achtergrond van de witte Amsterdamse vrouw die met of zonder bedoelingen naar de andere kant van de wereld reist, maar de kunst die ze maakt en de mate waarin die kunst haar eigen onderwerpen recht weet te doen en erin slaagt de eerder genoemde complexiteit van de werkelijkheid te vertalen.

Kijken is maar zelden niet problematisch, of het nu in een museum of thuis aan tafel gebeurt, maar het is uiteindelijk het boek dat de kracht van Lixenbergs project tastbaar maakt en dat de vruchten van haar toewijding toont.

Het laatste deel van het boek is gereserveerd voor een chronologisch overzicht van alle foto’s en de onderlinge familiebanden van de geportretteerden, maar de paginagrote foto’s zijn niet op jaar maar intuïtief geordend. Hier is Tanya, zwanger van Buddy, in 1993. En hier is Buddy in 2009. De tijdloosheid van de zwart-witfoto’s benadrukt hoeveel tijd er in een fractie van een seconde (of de tijd die het kost om een pagina om te slaan) kan verstrijken, zoals er in het echte leven soms ook plotseling een eeuwigheid voorbij lijkt te zijn gevlogen. Bladerend besef je dat Lixenberg erin geslaagd is de geportretteerden niet met betekenis te vullen, ze niets anders te laten representeren dan zichzelf. Ze zijn niet gereduceerd tot voorbeelden van een idee, niet van armoede of zwartheid in Amerika. Hun levens worden niet gedramatiseerd, sentiment dat ongetwijfeld voor het oprapen ligt, wordt nergens uitgebuit. Het ademt compassie en een diepgevoeld humanisme.

Op de tentoonstelling staan twee tv’s waarop beelden worden getoond van onder meer het moment waarop Lixenberg terugkeert met een enorme stapel boeken om uit te delen. Ik weet niet of ik me de details nog goed herinner, maar een kort fragment waarin Sista het boek open voor zich op een picknicktafel heeft liggen en naar de pagina waarop haar overleden zoon Tony staat bladert, staat me nog schijnbaar helder voor de geest. Ze slaat de bladzijde om, wijst naar het portret dat Lixenberg van haar maakte en zegt tussen haar tranen door: ‘You see how Dana is tellin’ the story. You see me. I’m grieving. Everybody thinks I’m alright, but I’m not.’

Dana Lixenberg, Imperial Courts, t/m 6 maart in Huis Marseille; huismarseille.nl. Imperial Courts, 1993-2015, Roma Publications; imperialcourtsproject.com


Beeld: Toussaint, 1993. Uit Imperial Courts van Dana Lixenberg (Dana Lixenberg / Huis Marseille)