Esther Scheldwacht als Winnie de Willigen in De eeuw van mijn moeder; © Sanne Peper

Op het toneel staat een levend standbeeld. Een vrouwelijke gestalte die verborgen gaat onder een zwarte paraplu. Een man benevelt het ‘beeld’ met een plantenspuit: de kunstenaar die zijn affe sculptuur nog even glans geeft. Als de paraplu beregend is, komt deze in beweging, en onthult een oude dame met witgrijs haar. Het is Winnie de Willigen, de vrouw die centraal staat in De eeuw van mijn moeder. En de kunstenaar die haar tot leven wekt, is haar zoon Ramses. Hij draagt dezelfde achternaam als de schrijver en regisseur van de driedelige, bijna vijf uur durende marathonproductie van het Nationale Theater. Een autobiografisch epos waarin schrijver en regisseur Eric de Vroedt zijn Indische familiegeschiedenis vertelt. Zijn moeder, dochter van een Nederlandse Knil-militair en zijn Molukse concubine, kwam in 1948 als achtjarig meisje naar ons land. ‘Gerepatrieerd’, aldus Winnie. Het was in Indonesië niet meer veilig, na de bersiap, de gewelddadige wraak van Indonesische vrijheidsstrijders op hun koloniale overheersers die gericht was op blanke Europeanen en iedereen met gemengd bloed. De vader van het gezin was al eerder omgekomen in een jappenkamp. Daar werd bij Eric de Vroedt thuis nooit over gepraat. Zijn moeder, die zich altijd presenteerde als op en top Nederlands, had helemaal niks met Indonesië en zegt aan het begin van de voorstelling dat ze daar geen enkele herinnering aan heeft.

Het is een slimme zet van de theatermaker om zijn alter ego op te voeren als een multimediakunstenaar. De eeuw van mijn moeder speelt zich af rond het nieuwste werk van Ramses de Vroedt, een ambitieuze expositie in dertien zalen. Met documentairefragmenten, waaronder een Polygoonjournaal over Winnie’s aankomst met de boot, die door de acteurs live worden nagespeeld, en ‘re-enactments’ van betekenisvolle momenten uit Winnie’s leven. Bij deze tentoongestelde scènes geeft de kunstenaar, even bevlogen als getergd neergezet door Bram Coopmans, het startsein. Waarna hij aan de zijlijn zijn eigen voorgeschiedenis aanschouwt. Slim, omdat dit duidelijk maakt dat alles wat we zien, voortkomt uit de verbeelding van Ramses/Eric. En omdat zijn overleden moeder, een indrukwekkende rol van Esther Scheldwacht die Winnie in al haar verschillende levensfases sprankelend portretteert, in deze opzet de mogelijkheid krijgt om zich te verzetten tegen de artistieke interpretatie van háár leven en persoonlijkheid.

Als bijna tachtigjarige is ze aanwezig bij de opening van de expositie, en tussen de re-enactments door geeft ze pittig weerwoord. ‘Hoe was het om oog in oog te staan met uw grootmoeder?’ vraagt de museumdirecteur na zijn openingspraatje aan de eregast over de ‘postcolonial mimicry’, een witgemaskerd bewegend beeld van de Molukse die De Vroedt zijn Indonesische genen gaf. ‘Mijn moeder was een Française’, antwoordt Winnie stellig.

Met haar daadkrachtige verschijning, haar scherpe humor en afleidende gebabbel betoont ze zich onvatbaar voor het beeld dat de expositie van haar creëert, en ongrijpbaar voor haar zoon en zijn zussen, die ze nooit te dichtbij laat komen. Maar uit de lichaamstaal van Esther Scheldwacht, de verwilderde blik in Winnie’s ogen en de ademnood die haar regelmatig overvalt, spreekt de paniek van een vrouw die het niet aankan dat alles wat zij heeft weggestopt publiekelijk wordt geopenbaard. Omringd door haar kinderen en kleinkinderen, en haar nagespeelde vroegere ex-geliefden, is zij zowel in het heden als het verleden een in zichzelf opgesloten, ietwat wezenloze figuur. De weidse, witte decorruimtes waar De eeuw van mijn moeder zich voltrekt – het smetteloze museum, een neonverlicht Indonesisch restaurant – zijn net zo snel gevuld met haar naasten als ze weer leeg zijn, zodat we haar soms verloren alleen zien. ‘Ik zweef door de geschiedenis’, constateert Winnie tegen het eind van het uitputtende gevecht met haar eigen gespletenheid.

In de schijnbaar achteloze dialogen en onderling gekibbel komt de zwaarte mee

Dat onderliggende, subtiel vormgegeven gebrek aan houvast heeft de mater familias uit De eeuw van mijn moeder gemeen met de pater familias uit Het Indisch interieur. Dit toneelstuk, geschreven en geregisseerd door Bo Tarenskeen, draait eveneens om een Indisch familiehoofd van een jaar of tachtig dat zich tracht te verhouden tot zijn nazaten. Net als Winnie, die in ‘haar’ voorstelling twijfelt of ze wel aan de chemo wil, heeft de alleenstaande grootvader Hans zijn levenseinde in zicht. De dokters hebben hem recent nog een half jaar gegeven. Daarom wil hij alvast zijn spullen verdelen. Op zijn uitnodiging komen de drie kinderen van Hans, een kleinkind en diens nieuwe vriendin bij hem thuis. De indruk wordt gewekt dat dit ouderlijk huis vol staat en hangt met Indische relikwieën: serviesgoed, beeldjes, maskers, krissen. Maar wat het publiek ziet is een volkomen kale toneelvloer, met alleen helemaal achterin een piano. Niets van de besproken erfstukken is zichtbaar, als om te onderstrepen dat de waarde van al die Indische spullen met Hans aan het verdwijnen is. Zijn erfgenamen staan totaal niet te springen om zich erover te ontfermen. Zij hoeven die tastbare aandenkens niet, misschien omdat zij zich al beladen voelen met de emotionele erfenis van hun Indische voorgeschiedenis.

Hans Dagelet speelt de oude man aangenaam lichtvoetig, met een opgewekt stemgeluid en een zachte, bijna zweverige tred. Uiterlijk is hij het tegenbeeld van Winnie, die haar kledingstijl en kapsel modelleerde naar Europese of Amerikaanse filmsterren. Hans loopt rond in een sarong en op blote voeten. Maar waar zijn kinderen en kleinkinderen zich stevig op de houten, oogstrelend belichte binnenvloer positioneren, is Hans in die lege ruimte richtinglozer, verdwaalder. Als blijkt dat de kinderen na zijn dood niet van plan zijn om nog in de ouderlijke woning te komen, zoekt hij het midden van de lege vloer en verklaart dat zijn Wageningse huis het geografische centrum is van zijn over de wereld uitgewaaierde kroost. ‘Ik heb dat een keer uitgezocht, als je van al die steden lijnen trekt, dan kruisen al die lijnen elkaar precies op deze plek! Op de Wageningse Berg! Dat is toch ongelofelijk?’ Zoals bij iedere ouder op leeftijd, en dat geldt ook voor Winnie, is de positie van Hans als familiehoofd aan het vervagen. Hij belandt in de periferie van nieuwe generaties die in andere tijden leven en zijn opgeslagen ervaringen niet delen.

Hans Dagelet als Hans in Het Indisch interieur © Anne van Zantwijk

Bo Tarenskeen heeft net als Eric de Vroedt Indonesische genen, en ook hij gaf zichzelf in zijn toneelstuk een kunstenaars-alter ego. Hij speelt in de voorstelling Mark, de jongste zoon van Hans. Die is architect, net als zijn broer en zus, en de nieuwe vriendin van kleinzoon Joachim, die dan weer architectuurcriticus is. Zij houden zich bezig met uiterlijke contouren, niet met het interieur, dat zij in tegenstelling tot hun vader bij voorkeur minimalistisch inrichten.

De twee toneelstukken, die gelijktijdig in de schouwburgen spelen als De eeuw van mijn moeder begin september weer wordt hernomen, zijn verschillend van toon en sfeer. Dat van De Vroedt is een uitdrijving van het ongezegde; de expositie van Ramses heet dan ook Exorcism of My Colonial Mind. De waarheid over Winnie wordt genadeloos blootgelegd, inclusief de huiselijke ruzies die zoon Ramses als jongetje meemaakte, en de emotionele verwaarlozing waarvoor hij haar ter verantwoording roept. En hoewel zij zich door haar zoon geen trauma laat aanpraten, vertelt ze uiteindelijk over de angstige vlucht voor de Indonesische wrekers die hun huis hadden ‘gerampokt’ en over haar pop die tussen de lijken van de vermoorde Indo’s in de rivier dreef. In het stuk van Tarenskeen worden slechts enkele zinnen gewijd aan het traumatische verleden. ‘Zonder het geweld van de Indonesiërs had mama misschien… nou ja, een moeder kunnen zijn of zo’, is het enige dat dochter Esther zegt over de afwezige moeder. ‘Zonder het geweld van de Hollanders zou het geweld van de Indonesiërs er misschien ook niet zijn geweest’, antwoordt broer Johannes. ‘Zonder het geweld van de Hollanders zouden wij er niet eens zijn’, concludeert Esther.

Zo verwoed als Ramses in De eeuw van mijn moeder vecht om tot haar door te dringen, zo voorzichtig zijn de kinderen van Hans met hun vader. Maar in hun schijnbaar achteloze dialogen en onderling gekibbel komt de zwaarte mee, onderstreept door de vele stiltes die vallen. Het Hollandse vriendinnetje van kleinzoon Joachim complimenteert haar geliefde als zijnde ‘het zachtste, meest vrouwelijke vriendje wat ik tot nu toe gehad heb’. Joachim antwoordt: ‘Hoezo is volgzaam een compliment?’

Het Indisch interieur doet denken aan Leedvermaak, het klassieke stuk van Judith Herzberg waarin zij voelbaar maakt hoe in een joodse familie de Tweede Wereldoorlog nog generaties lang doorwerkt. Bij een lezing van Herzbergs stuk op 4 mei, waar Bo Tarenskeen zo’n vijftien jaar geleden aan meedeed, werd zijn idee geboren om ooit een ‘Indische Leedvermaak’ te schrijven. En het zal geen toeval zijn dat Eric de Vroedt vorig jaar de hele Leedvermaak-trilogie regisseerde. Beide theatermakers, bijgestaan door acteurs van wie een aantal ook Indische ‘roots’ heeft, zetten theater in om vat te krijgen op hun eigen identiteit. Voor kunstenaar Ramses is dat een zelfoverwinning; het was zijn assistent die vond dat hij eindelijk eens moest laten zien wie hij wérkelijk is: een Indo! Maar als zijn moeder hem toesist dat ze zich ‘niet vast laat pinnen door de identiteitsmaffia van tegenwoordig’ zit daarin ook De Vroedts vertwijfeling.

Bij Mark uit Het Indisch interieur is zijn verwarring onderhuidser. Als zijn vader uitroept waarom zijn nazaten toch zulke oer-Hollandse partners kiezen, grapt Mark dat zij ‘onbewust wraak op ze nemen door ze een gekleurd nageslacht te geven’. Maar zijn relatie is, net als die van zijn broer en zus, op de klippen gelopen. En de vragen die hij zichzelf daarover stelt, klinken ook door in de anekdote over zijn zoontje dat op school met tranen van woede in zijn ogen weigerde om te buigen voor een Japanse muziekleraar. ‘Weet zelf ook niet waarom. Vijf jaar, hè jongens?’

De makers van deze persoonlijke toneelstukken zoeken in hun heden naar de sporen van een lang verzwegen geschiedenis. Een soort ontwaken, noemde Bo Tarenskeen dit in een radio-interview. Zij behoren tot de kinderen uit het gedicht van Wim Kan dat Mark Rietman, die ook meespeelt in De eeuw van mijn moeder, voorlas op de afgelopen Indië-herdenking. De nakomelingen die het zwijgen doorbreken. ‘Het waren onze kinderen, vaak, die vragen gingen stellen.’

Het Indisch interieur, tournee tot eind november, theaterbureaudemannen.nl.
De eeuw van mijn moeder, van 2 september t/m 6 november, hnt.nl