‘Nee! Het staat bij Transport. Ik loop wel even mee.’ De man staart een volle minuut naar het plankje met hooguit twee dozijn boeken, dan zegt hij: ‘Misschien bij Militaire Geschiedenis.’ Het is een cliché, maar Geoff Dyer (1958) schrijft boeken die moeilijk te plaatsen zijn. (Dat clichés dikwijls kloppen weet iedereen, maar wanneer je in zo’n gemeenplaats belandt is dat toch een beetje onwerkelijk.) De Britse schrijver laveert al jaren tussen plotloze romans die lezen als voortkabbelende non-fictie en essays van boeklengte die fantasierijker zijn dan de gemiddelde roman. Zijn vorige boek, Zona, was een minutieuze navertelling van Andrei Tarkovsky’s drie uur durende Russische sciencefictionklassieker Stalker. Hij schreef het in plaats van het boek over tennis dat hij zijn uitgever had beloofd.

Je kunt je voorstellen dat Dyer met eenzelfde werk-ontwijkende gedachte in zijn achterhoofd ‘ja’ zei toen pop-filosoof Alain de Botton hem vroeg of er een bijzondere plek was waar hij zou willen verblijven om erover te kunnen schrijven. Twee weken vertoefde Dyer op het Amerikaanse vliegdekschip USS George H.W. Bush, dat ergens in de buurt van Bahrein in de Arabische Golf ronddobbert.

Mannen op een boot, dat is natuurlijk wel een soort genre. Van de Odyssee via Moby Dick en Jerome K. Jerome’s Three Men on a Boat (To Say Nothing of the Dog) naar David Foster Wallace’s A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again. De bootreizen worden korter en zinlozer, de titels langer.

Another Great Day at Sea: Life Aboard the USS George H.W. Bush, zoals de volledige titel luidt, is opgebouwd uit 45 (zeer) korte hoofdstukken, meestal losjes opgehangen aan een ontmoeting met deze of gene; vaak iemand die tegelijkertijd zowel doodnormaal als uniek weet over te komen. De structuur is rechttoe-rechtaan: het verhaal begint vlak voor Dyers vlucht naar het vliegdekschip en het eindigt op zijn hotelkamer in Bahrein op de avond van zijn vertrek. In de tussenliggende twee weken loopt hij zich een ongeluk over en vooral door het schip, meestal vergezeld door zijn chaperonne, Ensign Paul Newell, en de gerenommeerde Magnum-fotograaf Chris-Steele Perkins. (Die in het boek met een knipoog naar Gonzo-journalist Hunter S. Thompson slechts wordt aangeduid als ‘The Snapper.’) Als Dyer alleen is, verdwaalt hij.

Geoff Dyer laveert al jaren tussen plotloze romans en essays die fantasierijker zijn dan de gemiddelde roman

Dyer heeft een probleem: hij ziet zich aan boord half genoodzaakt een schrijver te zijn die hij niet van nature is: hij is geen verslaggever en hij beseft dat ook. Zijn nieuwsgierigheid is verre van grenzeloos – behalve misschien wanneer hij zich afvraagt of hij zowel de langste als de oudste persoon aan boord is. Feiten doen hem weinig en het registreren ervan (vooral namen en rangen zijn een probleem) valt hem zwaar.

De eerste helft van het boek heeft iets van een verplicht nummertje. Pas ruim over de helft begin je het gevoel te krijgen dat ook de voor Dyer ongekend saaie opbouw misschien een functie heeft. Of anders onbedoeld goed uitpakt. Was onvoorspelbaarheid in eerdere boeken vaak een drijvende kracht, nu lijken vorm en inhoud samen te vallen op een tegenovergestelde manier. Als er een woord was voor de eigenschap die ik ze zou willen toedichten, zou het ‘kabbelendheid’ zijn. Het tot in het absurde gestructureerde leven aan boord is op geen enkele manier opwindend; alleen de piloten van de gevechtsvliegtuigen onttrekken zich hieraan en lijken net niet helemaal integrale onderdelen van het grotere organisme – ‘het Schip’ – te zijn.

Tegen het einde van zijn verblijf beleeft Dyer wat zonder twijfel zijn greatest day op zee is. De dag begint met de Steel Beach Party: onder een strakblauwe hemel, tussen de vliegtuigen op het dek, grote steaks op grote barbecues; er wordt gelinedancet op muziek van Steve Earle en Dyer lijkt de enige aan boord die het nummer niet kent. De dag eindigt met een private dinner bij de kokkin van de kapitein. Maar daartussen zit de mooiste scène van het boek: Dyer is aanwezig bij de promotie van een donkere man genaamd Clinton Stonewall III, uit Birmingham, Alabama. Kun je meer geschiedenis in minder woorden proppen, vraagt Dyer zich terecht af.

Navertellen heeft weinig zin, er zou niet veel van overblijven, maar Dyers bewondering voor Stonewall is voelbaar. Hij houdt het niet droog tijdens diens dankwoord. (Inclusief Sassoon-quote – ‘Vidal not Siegfried’ – en een ‘Henry-V-at-Agincourt bit of oratory’ aan het einde.) Hier ergens schuilt de kern van het boek. Dyer is een individu in hart en nieren – hij doet er zelfs alles aan om een eigen kajuit te krijgen – die zichzelf terugvindt tussen vijfduizend niet-individuen. Maar hij lijkt instinctief te begrijpen hoe de mens in verschillende situaties verschillende waarden nodig heeft om te kunnen functioneren, om mens te zijn. Hij weet de ander te bewonderen om zijn anders-zijn.


Geoff Dyer: Another Great Day at Sea Pantheon, 188 blz., € 20,99


Beeld: Het registreren van de feiten valt Geoff Dyer zwaar (Susan Maslov / NYT / HH).