Het zojuist verschenen boekje van Frank van Vree In de schaduw van Auschwitz: Herinneringen, beelden, geschiedenis handelt over de indrukken die de oorlog heeft achtergelaten. In een zestal uitstekende essays probeert de auteur zicht te krijgen op wat wel genoemd wordt ‘de textuur van de herinnering’. Er zijn talloze verschillende opvattingen over en beelden van de oorlog in omloop. Hoe verhouden die zich tot elkaar, welke patronen zijn erin te herkennen en welke verschuivingen hebben zich in de loop van de tijd voltrokken?
De essays - die handelen over sterk uiteenlopende onderwerpen als de vroegste oorlogsmonumenten in Nederland, de tv-serie De bezetting, de plaats van de jodenvervolging in de publieke herinnering in Nederland, Auschwitz en de grenzen van de verbeelding, en de plaats van de Endlosung in de moderne beschaving - zijn door Van Vree bedoeld als ‘momentopnamen’ van de fundamentele veranderingen die zich in de vijftig jaar na de oorlog hebben voltrokken.
Volgens Van Vree is er een grote mate van overeenkomst in de ‘textuur van de herinnering’ in de landen die tijdens de oorlog bezet waren. Aanvankelijk werd de Tweede Wereldoorlog zoveel mogelijk ingepast in de nationale geschiedenis. In de strijd tegen een buitenlandse tiran had de bevolking enorme offers gebracht. Er werden veelvuldige vergelijkingen gemaakt met vroegere perioden van onderdrukking en verzet. In Nederland lag de analogie met de Tachtigjarige Oorlog voor de hand. De moord op de joden paste natuurlijk niet in dit beeld en daarom werd het unieke karakter ervan weggemoffeld. De joden waren ‘gewone’ burgerslachtoffers, net als de mensen die omkwamen bij het bombardement van Rotterdam. Hetzelfde mechanisme werkte ook in Polen, waar bijvoorbeeld het Auschwitz-museum en het gettomonument in Warschau in de allereerste plaats nationale gedenktekens waren. De genocide op de joden werd er gezien als de eerste fase van de niet voltooide genocide op alle Polen.
Tot op zekere hoogte werkte dit mechanisme zelfs in Israel, waar de holocaust werd gezien als bewijs van de noodzaak van een joodse staat. Pas met het Eichmann-proces in 1961 kwam hier verandering in. Vanaf dat moment begon, ook in de Europese landen die bezet waren geweest, de nationalistische visie op de oorlog terrein te verliezen, en kwam ‘Auschwitz’ als symbool van de moord op de joden in het centrum van de belangstelling te staan.
Daarmee won ook de schuldvraag aan betekenis. Want toen het niet langer mogelijk was de schuld volledig af te wentelen op de ‘teutoonse mentaliteit’, de antichrist, het kapitalisme of de zieke geest van een man, wie waren er dan medeschuldig? Wat in de jaren zestig begon met kritiek op een sterk nationalistische visie op de oorlog waarbij ‘goed’ en ‘fout’ glashelder te onderscheiden waren, resulteerde in de jaren zeventig en tachtig in zeer existentiele discussies over de plaats die ‘Auschwitz’ in onze samenleving innam.
HOE DEZE omslag in het denken zich in Nederland voltrok behandelt Van Vree in een tweetal essays, waarbij hij veel aandacht besteedt aan literatuur, speelfilms en vooral aan de legendarische documentaire tv-serie De bezetting van Lou de Jong. Deze serie van 21 afleveringen, tussen 1960 en 1965 eens per drie maanden uitgezonden, groeide uit tot een nationaal monument. Volgens Van Vree vervulde de serie namelijk dezelfde functies als de monumenten uit brons of steen die hij in een eerder essay heeft geanalyseerd. De programma’s van De Jong hadden niet alleen een sterk didactisch en opvoedend karakter, ze vormden ook een kristallisatiepunt voor individuele herinneringen en ervaringen. Voor 1960 ontbrak het aan zo'n collectief beeld van de oorlog, waren de herinneringen van verschillende bevolkingsgroepen slecht te verenigen geweest, waardoor de indruk ontstond dat er sprake was van een zekere ‘oorlogsmoeheid’.
Dat De bezetting niet zomaar een serie was maar een nationaal monument, is ook de conclusie van Chris Vos, die begin oktober promoveerde op de dissertatie Televisie en bezetting. In deze uitvoerige, vrij specialistische studie naar de wijze waarop de oorlog werd verbeeld in de vele honderden documentaires die de Nederlandse tv uitzond, besteedt Vos uiteraard de nodige aandacht aan de serie van De Jong. Terwijl Van Vree de uitzendingen vooral analyseert met behulp van het begrip ‘retorische strategie’, waarbij hij veel aandacht besteedt aan de inhoud van de gesproken tekst, legt Vos veel nadruk op opname- en montagetechniek. Toch zijn hun bevindingen grotendeels gelijk: overbelichting van het verzet, marginalisering van de collaboratie, nadruk op de maatschappelijke elite, en de wording van De Jong als nationaal ‘instituut’.
Volgens Van Vree en Vos vormde De bezetting het hoogtepunt van de nationaal georienteerde visie op de oorlog. En zoals na elk hoogtepunt trad ook hier het verval in. Beide auteurs gaan in op de kritiek die rond 1965, tegen het einde van de serie, begon op te komen. Vooral enkele artikelen van Renate Rubinstein en het mei-nummer van De Gids uit 1965 krijgen veel aandacht. Vos noch Van Vree kon het laten om W./L. Brugsma te citeren, die De Jong karakteriseerde als de ‘rijksbureauvooroorlogsdocumentatietelevisiekwezel’. En beide beschouwen de uit 1974 daterende VPRO-documentaire Vastberaden, maar soepel en met mate van Hofland, Keller en Verhagen als de tegenhanger van De bezetting. Ging het bij De Jong vooral om gebeurtenissen en autoriteiten, in Vastberaden lag de nadruk op ontwikkelingen en kwamen juist ‘gewone’ mensen aan bod. In tegenstelling tot De bezetting liet Vastberaden wel collaborateurs aan het woord, en bovendien werd duidelijk dat tussen ‘goed’ en ‘fout’ een uitgebreid schemergebied lag.
Door de periode 1938-1948 tot onderwerp te nemen wilden Hofland c.s., ver voor de roemruchte oratie van Blom, laten zien dat de continuiteit tussen de periode voor en na de oorlog groot was. De bezetting vormde geen enorme breuk, zoals De Jong ons wilde doen geloven. Volgens Vos is die continuiteitsthese zeer summier onderbouwd, maar ligt de betekenis van Vastberaden in het feit dat hier een opstandige generatie aan het woord was. In dat opzicht is volgens hem deze documentaire interessanter als bron voor de historicus die zich bezighoudt met de jaren zeventig dan voor wie meer wil weten van de Tweede Wereldoorlog.
HOEWEL DE JONG zijn medewerkers van het Riod in 1970 ervoor waarschuwde dat de belangstelling voor de oorlog snel zou tanen, lijken de jaren 1940-1945 actueler dan ooit. Vos citeert een rede van De Jong uit 1989, waarin deze erop wijst dat door het wegvallen van veel traditionele opvattingen de Tweede Wereldoorlog een soort ethisch ijkpunt is geworden. Het is een maatstaf geworden waaraan mensen de normen voor hun gedrag kunnen ontlenen. Ook Van Vree wijst hier op en trekt een vergelijking met de Franse Revolutie, die een soortgelijke functie had tot de verschrikkingen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog haar overschaduwden. Hij refereert aan de inmiddels beroemde lieux de memoire van Pierre Nora, de herinneringen die tezamen de nationale identiteit vormen, en stelt dat de identiteit van de hedendaagse westerse samenleving wordt gevormd door Auschwitz, Dachau, Buchenwald, Westerbork en al die andere oorden van onuitsprekelijke verschrikking.
De tegenwoordig zeer omstreden historicus Nolte noemde de holocaust ooit een ‘negatieve mythe’. Nolte bedoelde dat denigrerend, maar volgens Van Vree is er alle reden om dit begrip serieus te nemen. Een mythe is immers een ontstaansverhaal dat het leven betekenis geeft en verleden, heden en toekomst in een zinvol verband plaatst. In dat opzicht is ‘Auschwitz’ een negatieve mythe, die juist de zinloosheid zichtbaar maakt. Daarom ook is ‘Auschwitz’ geen geschiedenis, maar een deel van het heden.
Dichters & Denkers
Infernaal ontstaansverhaal
Frank van Vree, In de schaduw van Auschwitz: Herinneringen, beelden, geschiedenis, Historische Uitgeverij, 208 blz., f42,50; Chris Vos, Televisie en bezetting: Een onderzoek naar de documentaire verbeelding van de Tweede Wereldoorlog in Nederland, Uitgeverij Verloren, 343 blz., f55,-
JE MOET wel lef hebben om nog met een boek over de oorlog te komen. Er is zoveel over geschreven dat een auteur wel van zeer goeden huize moet komen, wil hij nog iets nieuws brengen. Er zijn vast nog wel details waar meer over te vertellen valt, er zijn vast nog wel nieuwe vragen en benaderingen te bedenken, maar al onze kennis ten spijt lijkt het of de oorlog zich steeds weer weet te onttrekken aan een afdoende analyse en een eenduidige verklaring. Uiteraard is de constatering van Geyl dat de geschiedenis een debat zonder eind is, tegenwoordig weinig meer dan een cliche. Maar terwijl over grote delen van de geschiedenis het debat inmiddels wel verstomd is, staat de Tweede Wereldoorlog nog altijd in het middelpunt van de belangstelling. Dit heeft zulke vormen aangenomen dat de geschiedenis van de geschiedschrijving van de oorlog inmiddels een apart specialisme is.
www.groene.nl/1995/44