Die trouw uitte zich in een serie dichtbundels die schatplichtig zijn aan Walt Whitman en Dylan Thomas, aan de kaleidoscopische en veelstemmige Vietnam-roman Tree of Smoke (2007) en aan de subtiele historische novelle Train Dreams – een zwarte pastorale gesitueerd in het landelijke noordwesten van Amerika.

Toen Johnson dat interview gaf, per e-mail, zat hij in hotel Arua, Oeganda, vlak bij de grens met de Democratische Republiek Congo (Arua is de geboorteplaats van de dictator Idi Amin), om de laatste hand te leggen aan een spionageroman: The Laughing Monsters. Tree of Smoke heeft een gedesillusioneerde cia-spion als hoofdpersonage en begint in Manila, waar Denis Johnsons vader tijdelijk gestationeerd was voor de US State Department. Maar wie Roland Nair precies is in The Laughing Monsters en wat zijn beweegredenen zijn om zijn oude ‘vriend’, de Congolees Michael Adriko, in Freetown, Sierra Leone op te zoeken, blijft in nevelen gehuld. Er klinken vele stemmen op in Nairs getroebleerde innerlijk, de waarheid en de feitelijke realiteit blijken glibberig in de Afrikaanse jungle. Ook de stem van een Britse spion/schrijver is te horen: Graham Greene. Uit de Amerikaanse jungle tussen Amerika en Mexico horen we Cormac McCarthy, afgewisseld met het paranoïde geluid van Thomas Pynchon. Maar The Laughing Monsters blijft een literaire prestatie van Denis Johnson.

Ronald Nair schijnt half Deens en half Amerikaans te zijn. Hij is kapitein in het Deense leger en zijn vader, als arts-opleider wonend in Amsterdam, heeft hem in Zwitserland laten opgroeien (en wellicht gekidnapt van zijn moeder). Zijn moeder heeft hij sinds zijn achtste niet gezien. In opdracht van de NATO Intelligence Interoperability Architecture moet hij contact leggen met Michael, die hem vroeger in Afghanistan het leven heeft gered. Michael, lid van de Kakwa-clan (van Idi Amin) is via het Oegandese leger in Zuid-Afrika terechtgekomen en daar door de Mossad opgeleid in terroristische tactieken. Hij is gedeserteerd uit de US Special Forces, die in Oost-Congo actief is, om met zijn toekomstige vrouw Davida St. Claire (dochter van de kolonel die de US Special Forces leidt) terug te kunnen keren naar zijn geboortedorp om…

Maar de globale reconstructie van Nairs en Adriko’s minibiografie levert de lezer geen echte helderheid op. Waarom is Nair op Adriko af gestuurd? Om in te grijpen in een dubieuze en explosieve uraniumdeal waar de Mossad alles mee te maken schijnt te hebben? The Laughing Monsters – een titel die zowel verwijst naar het landschap van Adriko’s jeugd (de bergen achter zijn dorp) als naar de dubbelzinnige schijngestalten die mensen, spionnen of niet, kunnen aannemen – is dan wel een spionageroman, Johnson wilde vooral een liefdesverhaal schrijven. De beweegredenen van zijn hoofdrolspeler en zijn vriend/tegenspeler worden gedomineerd door het verlangen rijk te worden (de dictatuur van het eigenbelang) én door het verlangen naar een vrouw: de dochter van de Amerikaanse kolonel. Waarom heeft Adriko nachtmerries? Wat heeft Nair met Tina, cia-agente in Amsterdam, met wie hij een moeizame internetverbinding heeft? De lezer waart rond in een schimmenrijk waarin lafheid, heldendom, verraad, trouw, waarheid en leugen door elkaar lopen. Iedereen loopt rond met dubbele agenda’s. ‘Informatie was een ui, in lagen af te pellen.’ En Adriko ziet de werkelijkheid niet als een reeks feiten maar als een mogelijkheid. ‘Michaels waarheid bestaat alleen in de mythe.’ Nair wil dan wel snel rijk worden via de verkoop van geheime cia-vezelopticakabels, nog gelukkiger wordt hij in een omgeving die chaotisch en anarchistisch is. Afrika dus, de Derde Wereld, het continent dat in Johnsons roman bankroet en doodziek is op vele fronten.

De lezer waart rond in een schimmenrijk van lafheid, heldendom, verraad, trouw, waarheid en leugen

De plot, die dus niet is na te vertellen (op zich al een doodzonde), is niet de kern, de manier waarop Johnsons personages zich uiten wél. De hebberige spionnen zijn hopeloos verliefd. Nair schrijft mails, in wisselende stemmingen, en houdt een zeer goed geschreven dagboek bij, gericht aan Tina en Davida. Daarin beschrijft hij wat hij heeft meegemaakt. Hoogtepunten in The Laughing Monsters zijn een woeste busrit vanuit Kampala, een radeloze tocht met een Land Cruiser door de jungle, de arrestatie door het Congolese leger, de ondervraging van Nail door de Amerikaanse inlichtingendienst, zijn verblijf vol ontberingen in het geboortedorp van zijn ‘vriend’, waar de plaatselijke koningin resideert in een boomtop en waar Michael zich vervreemd voelt. In die scènes is Johnson een meester van het sprekende detail, daarin maakt hij de Afrikaanse ‘droogte’ voelbaar en weet hij diep in het Congolese ‘heart of darkness’ door te dringen.

The Laughing Monsters is een veelstemmig lied met bewust aangebrachte valse en dubbelzinnige tonen. Achter het Green-achtige spionageverhaal (‘Ik probeer niet Graham Greene te zijn. Ik denk dat ik in feite Graham Greene ben’, beweert Johnson in het Yale-interview) spookt een ongrijpbaar Afrika waarin ook de Afrikanen ontworteld zijn geraakt. Na 9/11 is de wereld, of dat nu de Derde of de Eerste is, er niet overzichtelijker op geworden.


Denis Johnson, The Laughing Monsters, Farrar, Straus Giroux, 228 blz., € 28,50. Bij De Bezige Bij verschijnt de vertaling, De lachende monsters


Beeld: Richard Mosse, At Home He’s a Tourist, 2012. Digitale c-print (Rich ard Mosse / Courtesy of the artist and Jack Sh ainman Gallery, New York).