Dit laatste wordt bevestigd door de artsen. Ze kunnen niets vinden. Scans, bloedonderzoek, kloppen, tasten, vragen, niets. Maar na zijn laatste onderzoek vertelde ‘de patiënt’ iets opmerkelijks. Dat een arts die een MRI-scan had gedaan beweerde dat hij verre van de enige is met dergelijke klachten en dat ook in andere gevallen de oorzaak onvindbaar is. De arts verbond geen conclusie aan deze constatering en dat is verstandig, te meer omdat de meest voor de hand liggende conclusie niet tot zijn competentie behoort: stress.
Ieder van ons, en zeker jonge mensen met jonge gezinnen, drukke banen, een actief sociaal leven en stevige ambities, staat de hele dag onder druk. Nu is dat al lang zo, maar aan die druk is in het afgelopen decennium iets toegevoegd: informatitis. Moderne media maken dat er zelfs tussen de activiteiten geen moment rust meer is. En als dat er wel zou kunnen zijn, dan zorgen we ervoor dat het meteen verdwijnt door het multifunctionele duiveltje te voorschijn te halen en de laatste mails te checken, het nieuws te zien, te whatsappen of iets anders communicatiefs te ondernemen. Het viel me voor de zoveelste keer op toen ik een paar dagen geleden naar Madrid vloog: de informatiehonger van de passagiers. Het vliegtuig zat bomvol, ik zat achterin bij het raam en had alle tijd om goed om me heen te kijken. Afgezien van de moeders met kleine kinderen pakte iedereen, maar dan ook werkelijk iedereen meteen na de landing het mobieltje, haalde het van de vliegmodus af en wachtte (of niet) tot het ding aan de gate stond. Het was nog niet zo ver of om mij heen klonk een pingping van jewelste. Overal kwamen berichtjes binnen. Iedereen las, keek, reageerde, enkelen begonnen meteen te bellen. Tweeënhalf uur waren we zonder informatie geweest. Voor de meesten was dat twee uur en vijfentwintig minuten te lang. Wie zou daarvan geen suizende oren en knipperende ogen krijgen? Het is een diagnose van de koude grond, maar het zou me niet verbazen als die minder ver van de waarheid ligt dan bewijsbaar is.
Ik zie het bij mezelf. Per dag breng ik nogal wat tijd door achter de computer. Schrijven. Dat heb ik altijd gedaan, ook toen er nog geen computers waren. Mijn nieuwsgierigheid is evenmin veranderd. Heel mijn leven heb ik boeken, kranten, tijdschriften gelezen, aantekeningen gemaakt, streepjes onder belangrijke woorden en zinnen gezet. Door de digitalisering is de werkwijze weliswaar aangepast, maar de bezigheid is dezelfde gebleven. Maar er is iets bij gekomen en dat is zo ingrijpend dat heel het werk- en denkproces, denk ik, veranderd is.
Vroeger las ik een artikel of boek, legde het neer, las de krant, legde die neer, haalde de post uit de bus, keek tv, luisterde radio. Natuurlijk gebeurde het dat ik tegelijkertijd tv keek en de krant las. Maar twee, of als er mensen in de kamer waren drie informatiestromen tegelijk was wel ongeveer het maximum. Dat is tegenwoordig volstrekt anders. Als er mail binnenkomt, krijg ik meteen een pop-up schermpje. Die mail kan over van alles en nog wat gaan, daarover heb ik geen zeggenschap. Bij belangrijk nieuws geeft mijn computer aan alle kanten signalen. Mijn Twitter-desk zet ik meestal uit omdat ik er gek van word, maar soms ook niet – en dan word ik inderdaad half kierewiet. Voor Facebook en LinkedIn geldt hetzelfde. Dankzij Mister Google en kompanen heb ik een geavanceerde pagina met nieuwsbronnen en verwijzingen naar kranten, tijdschriften en websites uit heel de wereld. Ik probeer er niet voortdurend naar te kijken, maar dat lukt me nauwelijks. Het is zoiets als de glaasjes wijn ’s avonds of vroeger de sigaret. Afblijven, niet doen, minder. Regelmatig spreek je jezelf vermanend toe om steeds weer te constateren dat je een slapjanus bent.
Dit schrijf ik op een plek zonder internetverbinding. Een verademing. Maar straks ga ik wel even naar beneden, naar het dorp waar wifi is, toch ff checken! Mijn vrouw, verstandiger dan ik en met een ander beroep, riep vorige week tijdens de Gaza- en Oekraïne-informatie-oekaze dat ze het niet meer aankon en er niet meer van wilde weten. Blij dat ze op vakantie ging, even niets, het was toch allemaal hetzelfde. Ik ben het met haar eens, maar ik ben niet in staat te doen wat zij doet: knop om. Misschien merk ik na zoveel jaren beroepsdeformatie wel niet eens meer dat mijn oren suizen en mijn ogen knipperen. Want dit is dus onze 21ste eeuw: ik suis en ik knipper, dus ik ben.