‘Am I a psychopath? Sure – why not?’

Patricia Highsmith, Her Diaries and Notebooks, 1 juli 1943

Tijdens de roze filmdagen werd de documentaire Loving Highsmith van Eva Vitija vertoond. Het was, inderdaad, zowel een soort liefdesbetuiging aan Patricia Highsmith als een verhaal over een vrouw die voortdurend op spectaculaire wijze verwikkeld was in allerlei obsessieve verliefdheden, verhoudingen en de teloorgangen daarvan.

De film deed recht aan de persoon Highsmith als de razend intelligente, ten diepste rusteloze, geobsedeerde, charismatische en geconflicteerde persoon die ze was (de schrijver Highsmith werd helaas min of meer overgeslagen). Verbitterd, dat werd ze ook steeds meer, en racistisch, vooral joden moesten het ontgelden. Meubelontwerper Phillip Lloyd Powell zei eens over haar haar: ‘Ze was omringd door een zwarte wolk. Ze wás een zwarte wolk.’ En verslaafd aan drank, ook dat – in de film memoreert een ex-geliefde hoe alle glazen sinaasappelsap bij het ontbijt voor de helft waren gevuld met gin. De laatste dertien jaar van haar leven bracht ze min of meer door als kluizenaar in Zwitserland, met om haar nek een Texaanse bolo tie.

Highsmith’s queerness was een publiek geheim. In een mooi stuk over haar gepubliceerde dagboeken merkt Frances Wilson op dat Highsmith zich als homoseksueel (zoals ze zichzelf consequent noemde) niet in de kast bevond maar in de kelder. Een metafoor die je op meerdere manieren kunt, en denk ik moet, interpreteren: diep, ondergronds (zoals de hele gay scene ondergronds was in de jaren vijftig), onzichtbaar – meer deel uitmakend van het onbewuste dan van het kenbare deel van het zelf. Highsmith’s haat kwam voort uit zelfhaat, en die zelfhaat werd gevoed door een onverdraagzame cultuur, and so on. ‘I am a man and I love women’, noteerde ze in een van haar dagboeken. En inderdaad heeft ze wel wat weg van een misantropische, witte heteroseksuele man – met het grote verschil dat ze die laatste twee dingen niet was of kon zijn.

Ingewikkeld, maar ook nogal fantastisch. Niet die onverdraagzame cultuur, maar gewoon: iemand die zo geweldig onmogelijk was voor zichzelf en anderen, die het zo grandioos bij het verkeerde eind kon hebben, zo vreselijk incorrect kon zijn, zo duister was, en kwetsbaar, en hunkerend naar liefde. (Ik moest tijdens de documentaire steeds aan Susan Sontag denken. Wat als die twee elkaar hadden ontmoet? Hádden ze elkaar ooit ontmoet? Hoe kon zo’n ontmoeting in godsnaam zijn uitgebleven? God, wat een lesbisch, intellectueel, donkerharig drama in kwadraat!)

Schrijver Fleur Pierets leidde de film in, en vertelde hoe belangrijk Highsmith was geweest als een van de eersten die, in 1952 met The Price of Salt, een roman had geschreven waarin een lesbische liefde een gelukkig einde was gegund – al moest het tot 1990 duren voordat Highsmith haar eigen naam op het omslag zette (en de titel veranderde naar het inmiddels alom bekende, want verfilmde, Carol).

Voor Pierets was dit boek een belangrijk voorbeeld geweest, maar ze worstelde met alle bovengenoemde, onwelgevallige en niet bepaald rolmodelachtige kanten van Highsmith. Ze sloot haar inleiding af met iets waarover ik bleef nadenken, omdat ik niet goed wist wat ik ermee aan moest: dat we, ondanks alles, misschien met compassie naar Highsmith konden kijken.

Als dat woord niet was gevallen, was het niet bij me opgekomen – niet tijdens het kijken en ook daarna niet. Wat betekent het om met compassie naar iemand te kijken? Compassie kan een manier zijn om een ander monddood te maken, te reduceren tot iemand met een vals bewustzijn – ‘ze wist niet beter!’ – wat op zichzelf weer een manier van toedekken en goedpraten kan worden.

Compassie kan ook vermomde wreedheid zijn. Ik moet denken aan Elizabeth Hardwick, die met zogenaamd ‘respectvol medelijden’ (een term die ze ontleende aan Thomas de Quincey) schrijft over Zelda Fitzgerald, die als bekend enorm te lijden had onder haar geestelijke inzinkingen. Het was zielig voor Zelda, schrijft Hardwick, dat de mannen in haar leven, in de eerste plaats haar eigen man Scott, haar feitelijk beroofden van haar zelfbedachte creatieve therapieën. ‘Maar welke andere middelen had ze tot haar beschikking, behalve schrijven, dansen of schilderen?’, vraagt ze zich af, om er, dodelijk!, aan toe te voegen: ‘Hoe dan ook is mislukken in die aspiraties heel normaal en is er niets oneervols aan het toch proberen.’

Maar misschien moest ik er niet zo moeilijk over doen – misschien getuigde het van genoeg compassie om gewoon te kijken, zonder dat een moreel oordeel als eerste kwam.