Toen de Amerikaanse schrijver John Jeremiah Sullivan in een radiointerview werd gevraagd of hij de verhalen in zijn alom bejubelde bundel Pulphead liever ‘essays’ of ‘pieces’ noemde – ze waren tenslotte allemaal eerder gepubliceerd in verschillende tijdschriften en dus ooit integraal onderdeel geweest van een ander, doordacht geheel – zei hij het enige wat hij kon zeggen: hij hoopte dat zijn verhalen als essays samen een nieuw geheel hadden weten te vormen. Dat dat was gebeurd, stond eigenlijk niet ter discussie. Sullivan bedrijft een vorm van journalistiek waarin een belangrijke rol is weggelegd voor de stem van de verteller, zelfs wanneer hij niet direct deel uitmaakt van het verhaal.

Net als Pulphead een jaar of wat eerder is ook Leslie Jamisons The Empathy Exams onder luid gejuich ontvangen. Waar Sullivan zich mocht verheugen op goedbedoelde, maar half terechte vergelijkingen met David Foster Wallace zijn het in het geval van Jamison niet minder grote namen – Joan Didion, Susan Sontag – die door superlatieven lekkende critici van stal worden gehaald.

Ook The Empathy Exams is een bundeling van eerder gepubliceerd werk, maar nog beter dan Sullivan slaagt Jamison erin de verhalen zorgvuldig los te weken uit hun vroegere context, om ze vervolgens ook als delen van een volledig nieuwe maar even vanzelfsprekende puzzel in elkaar te passen.

Hier en daar lees je nog aan een verhaal af dat het ooit als ‘magazine piece’ werd gepitcht en geschreven. Wanneer Jamison zich buigt over de mysterieuze aandoening die ‘Morgellons Disease’ wordt genoemd – thuisdokterende patiënten verhalen over vreemde, minuscule ‘fibers’ die via huidporiën naar buiten kruipen; de medische wetenschap beschouwt het als een psychische of psychosomatische ziekte – is wat je leest uiteindelijk toch een geval van ‘schrijver vermomt zich als journalist en doet verslag van vreemde, en dus inherent interessante situatie’. Al moet worden gezegd dat Jamison zichzelf ook hier geen morele ‘shortcuts’ gunt en haar eigen vooroordelen op bewonderenswaardige wijze te lijf gaat. Maar veel vaker stuit je op totaal onvoorspelbare essays. Teksten die het ene moment rustig heen en weer wiegen om plotseling alle kanten op te schieten: dan weer diep rationeel, dan weer geëmotioneerd, maar altijd hyperintelligent en met een scherp besef van waar het sentimentele ophoudt en het pathetische begint. Hier is het niet de schrijver die zich vermomt, maar de schrijver die het tegenovergestelde doet: bij alles wat ze tegenkomt pelt ze laag na laag af, totdat wat diep van binnen zat plotseling naakt op de grond ligt.

Vrijwel alle grotere essays beklijven: in het titelverhaal gebruikt Jamison haar bijbaan als acteur voor artsen in opleiding om haar eigen ‘ziektegeschiedenis’ (die aanhalingstekens staan er omdat het woord niet helemaal past bij de belangrijke rol die is weggelegd voor een abortus) met een zekere afstandelijkheid te confronteren. Ze schrijft over de Barkley Marathons, misschien wel de zwaarste hardloopwedstrijd ter wereld. In de bijna dertigjarige geschiedenis liep slechts een dik dozijn de race uit. In een ander essay schrijft ze over een van de vaste deelnemers die nadat hij onderwerp van een documentaire was geweest in de gevangenis belandde. Een overijverige opsporingsambtenaar van de belastingdienst had zich na het zien van de film afgevraagd hoe deze sporter in zijn levensonderhoud voorzag en had hem een (valse?) bekentenis ontlokt. Een tragisch verhaal over een man die ooit te voet de Sahara doorkruiste en door schijnbare toevalligheden in een cel belandt waarvan hij de muren tegelijk kan aanraken. Ze vertelt aan de hand van een oud boek waarin de verschillende vormen die ‘folktales’ kunnen aannemen worden geanalyseerd over de avond waarop ze in Nicaragua in haar gezicht werd geslagen door een man die haar fototoestel wilde stelen. Ze schrijft over de ten onrechte veroordeelde ‘West Memphis Three’; over James Agee; over het drugsgeweld in Mexico en de ‘narcoflarf’ poëzie die dat oplevert; ze verdedigt artificiële zoetstoffen en sentimentalisme.

Jamison gaat haar eigen vooroordelen op bewonderenswaardige wijze te lijf

In het laatste essay crowdsourcet ze een ‘Grand Unified Theory of Female Pain’ bij elkaar. Wat dat essay zo indrukwekkend maakt is niet de ‘Grand Unified Theory’ die de titel belooft – een in een heldere slogan samengebald idee of een formule die schittert in al zijn eenvoud ontbreekt – maar de manier waarop Jamison de vele vormen van pijn, van geestelijk of fysiek gewond zijn en lijden, aftast. In de kern draait het om de relatie tussen vrouw zijn en pijn lijden. Jamison probeert het hele spectrum van lijden bloot te leggen. Van de Griekse toneelschrijver Menander die zei: ‘De vrouw is een pijn die nooit verdwijnt’ en de bijbel waarin de pijn van het baren een soort voorwaarde van het vrouw-zijn wordt, via haar vriendin ‘Misfit Molly’ die in haar jeugd twee keer door dezelfde labrador werd gebeten en daar een litteken dat vanaf haar mond haar gezicht in kronkelt aan overhield en die later, toen ze 24 was, in haar eigen appartement werd aangevallen door iemand die haar wilde verkrachten, tot Lena Dunham en haar ‘Girls’ die, in Jamisons woorden, ‘post-Wounded’ zijn: ze hebben pijn maar weigeren daarvoor uit te komen. Ze zijn zich ervan bewust dat vrouwelijk lijden al lang niet meer mysterieus en daarom op een vreemde manier aantrekkelijk (of fascinerend) is, zoals de ‘gewonde’ vrouw dat in de negentiende-eeuw(se roman) wel altijd was.

Jamison keert zich niet tegen deze ‘post-Woundedness’, althans niet direct. Ze wil, in haar eigen woorden, niet afrekenen met de afrekeningen met vrouwelijke pijn, wel wil ze geloven dat pijn en lijden nooit iets kunnen zijn om je voor te moeten schamen, en haar essay mag dus worden gelezen als een manifest tegen de gemakzucht waarmee men anderen ervan beschuldigt dat ze zich wentelen in hun eigen leed, dat ze te veel opgaan in hun eigen pijn.

Zoveel leed, het zou kunnen afstompen, maar het tegenovergestelde gebeurt. Het leed wordt geconcentreerd, licht dat door een vergrootglas op de huid valt en zegt: daar, daar doet het pijn. De woorden lezen is hun gewicht voelen.

Het woord ‘exams’ uit de titel slaat in de eerste plaats op wat er van artsen in opleiding wordt verwacht – om aan de eisen te voldoen moeten ze zich verbaal empathisch betonen, ook al levert dit vooral clichés op – maar dat deze titel op de rug van het boek prijkt, is omdat het Jamison is die in bijna alle essays zichzelf dwingt een soort empathie-examen af te leggen; van zichzelf te eisen dat ze haar vermogens tot inleving in andermans pijn even volledig benut als begrijpt. Ze doet dit terwijl ze een soort anti-ironie bedrijft: het is een constante worsteling om iets te kunnen zeggen wat er niet alleen toe doet maar wat ook oprecht is zonder ergens hoeken af te snijden; daar waar ruimte is voor twijfel zeker te weten dat het oprechte en terechte bescheidenheid betreft, en geen verholen manier om jezelf in te dekken. The Empathy Exams is emotioneel en intelligent, kortademig, en intens en diepgravend, zelden grappig maar zonder ooit drammerig of ergerniswekkend te worden.

Ralph Waldo Emerson schreef in een beroemd essay over de naamgever van het genre, Montaigne: ‘De oprechtheid en het merg van de man, ze reiken tot in zijn zinnen (…) snijd deze woorden open, en ze zouden bloeden; ze bevatten vaatweefsel en ze leven.’ Het was een mooi motto voor dit boek geweest.


Leslie Jamison: The Empathy Exams. Graywolf Press, 226 blz., € 15,50


Beeld: Leslie Jamison op het 2014 Los Angeles Times Festival of Books (Katy Winn / Corbis).