Doe maar stevig, zei ik. Of nou ja, medium. Medium-stevig.

Ze zette haar elleboog in mijn onderrug en bijna gilde ik het uit van pijn.

Te hard? vroeg ze.

Nee, nee, piepte ik, ik denk dat dit goed voor me is. Zit daar een knoop?

De masseuse begon te lachen.

Een knoop wil ik het niet noemen, zei ze, je hele rug is een soort keihard… blok.

Dagen of eigenlijk weken aan een stuk had ik monomaan aan iets gewerkt. Zo wilde ik het, zei ik tegen mezelf, er moest wel iets op het spel staan, zo nodig mijn gezondheid.

Je leert niets van je fouten, zei een goede vriendin, al ging dat welbeschouwd over een paar andere fouten. Je moet jezelf in acht nemen, zei mijn vader. Maar dat zegt hij altijd.

Ondertussen ging de masseuse op dezelfde voet verder met haar elleboog. Er was een stuk ter hoogte van mijn taille dat zo’n zeer deed onder haar aanraking (kon je zoiets eigenlijk wel aanraking noemen? Zou iemand die wordt gemarteld denken: ik word aangeraakt?) dat ik er misselijk van werd. Door de uitsparing aan het hoofdeinde trok ik mijn gezicht in een grimas die moest lijken op dat gezicht van Jack Nicholson in The Shining. Gelukkig had ik geen andere getuigen dan de vloer, zodat ik me op dit vlak kon uitleven.

Hardnekkig klampte mijn geest zich vast aan een liedje van Roosbeef, dat al dagen in mijn hoofd zat. Ben je te heet gewassen? Of speel je koehandel met een ander? Ik poeder m’n gezicht elke dag opnieuw.

Tja, wat is pijn?

Zo wilde ik het, zei ik tegen mezelf, er moest wel iets op het spel staan, zo nodig mijn gezondheid

Ik dacht aan een gesprek met een vriend, die stellig verkondigde dat pijn inspiratie is. Hij had net een cursus autobiografisch schrijven gevolgd, misschien lag het daaraan. Nu, op de massagebank, vroeg ik me af wanneer de pijn ophield inspiratie te zijn.

Zodat ik nog wat witter lijk, zodat ik nog meer aandacht krijg.

O, hijg, hijg, hijg.

Een week eerder had ik een dag lang kotsend boven wc’s gehangen, waaronder, onhandig maar onvermijdelijk, een trein-wc. Een klassieke voedselvergiftiging van slechte slakken. Ik hoefde maar aan het woord ‘slak’ te denken of daar ging ik weer, al was er op den duur niets meer over dan de reflex en een restantje bitter gal.

Daar, op mijn hurken in die trein-wc, in de zware geur van oude urine, met mijn hoofd boven het plakkerige metaal van de toiletpot, het klepje met vlak daaronder het spoor waar we in grote vaart overheen denderden, vond ik, om met Flannery O’Connor te spreken, en tot mijn verrassing, een moment of grace. Waarmee ik bedoel dat een grote kalmte me overviel. Het maakte niet uit dat er iemand zeer dwingend tegen de wc-deur aan het duwen was. Het maakte niet uit dat ik geen idee had hoe ik straks van het station terug naar huis moest raken (kruipend? Kotsend in een tram of, misschien nog erger, een Uber?). Het maakte niet – au.

Soms, zei diezelfde vriend, is ergens niet over schrijven ook liegen.

Daar was ik het niet mee eens. Soms weet je helemaal niet waarover je niet schrijft.

De masseuse was nu bij de rand van mijn schouderblad beland, waar ze met haar elleboog overheen hobbelde als over een slecht wegdek. Het was een wonder dat ik er niet uitzag als de verzameling hobbels, knopen, plakkaten die ik van binnen scheen te zijn. Dat ik gewoon de vorm had van een mens.

In een kort verhaal van Lorrie Moore, Paper Losses, staat een memorabele scène over een massage. Een vrouw gaat nog één keer met haar gezin op vakantie, voordat zij en haar man uit elkaar gaan – of eigenlijk: voordat haar man haar verlaat voor een ander. In zo’n typisch Caribisch resort besluit ze in een opwelling een hot stone-massage te boeken. Een mannelijke masseur legt hete stenen op haar wervelkolom, en de aanraking overweldigt haar zo dat ze ervan moet huilen. Omdat haar gezicht ondersteboven hangt, stromen de tranen uit haar neus op de vloer, en dwars door alles heen staat ze stil bij dit wonder: de manier waarop God de mens zo heeft geschapen dat de neus dient als een regenpijp voor verdriet.

(‘Ik denk’, mailde een vriendin me, ‘dat jij net als ik, als je gaat zoeken, altijd liever bij een ander uitkomt dan bij jezelf.’)

Je hebt het goed doorstaan, zei de masseuse. Zal ik je even insmeren met wat tijgerbalsem?

Van haar zachte handen moest ik alsnog bijna huilen. Al was ik niet verdrietig, eerder op een ondoorgrondelijke manier gelukkig.