Wonderbaarlijk hoe in minder dan honderd pagina’s een zeer complexe geschiedenis verteld kan worden. Complex in de betekenis van: rijk, met vertakkingen en dubbele bodems. Uitdrukkelijk níet in de betekenis van ingewikkeld. Debutant Stijn van der Loo (1963) schrijft in zijn novelle De Galvano zinnen als hamerslagen, en rijgt die aaneen in een ook tamelijk hamerend ritme. Al dat hameren is geheel op zijn plaats in een staalfabriek waar arbeiders de hele dag bezig zijn tinbaden, zuurbaden, zoutbaden en manometers te verstellen en te bedienen. Neem de openings alinea: «De machines slaan aan met een schok, waarop de lichten dimmen. Alsof de fabriek slikt en haar ogen dichtknijpt. Lekker moment, die korte tik, een ruwe rilling en dan het geschrokken tot actie overgaan, hoestend en ratelend met hun stramme motoriek, precies waar ze gisteren in slaap zijn gezakt.»

De Galvano wordt verteld vanuit het perspectief van Moz. Hij is voor de Eerste Wereldoorlog in de staalfabriek komen werken om het galvaniseren onder de knie te krijgen. In de jaren twintig krijgt hij te maken met een nieuwe directeur, de zoon van zijn oorspronkelijke werkgever die op nogal mysterieuze wijze om het leven is gekomen. Junior geeft uit afkeer van het vuile werk de dagelijkse leiding van de fabriek in handen van Moz, die dan ook voortaan voor zijn collega’s als Aanjager door het leven gaat. Begin jaren dertig luidt een grote opdracht van de Duitsers — het vergulden van tweeduizend insignes met daarop «Adlersmut» — de overgang van de fabriek naar Duitse handen in, die gepaard zal gaan met het onmiddellijke ontslag van de Nederlandse werknemers. Dat wil zeggen: als het aan de directeur ligt, die als hij niet aan zijn bureau gebogen zit over de Confessiones, doende is zijn wereldomspannende filosofieën neer te pennen in genummerde cahiers. Alleen voor oppergalvaniseur Moz zal er nog een plaats zijn in de nieuwe fabriek. Op zijn protest luidt de reactie: «Het was geen verzoek, beste man. Het is een bevel. Of dacht je misschien dat we niet een ander slim joodje kunnen vinden dat vroeg zijn nest uit wil om een schakelaar om te zetten?»

De kracht van deze novelle is allereerst dat je meegezogen wordt in de stampende, smerige wereld van staalarbeiders die huid-, oog-, ademhalings- en andere problemen krijgen van de verschillende dompelbaden waar ze dag in, dag uit boven hangen. Tegen dit decor roept Van der Loo een broeierige wereld op van mannen onder elkaar, die er niet tegenop zien om elkaar te berijden tegen het tinbad aan, of elkaar «in het zuur te lazeren». De Galvano staat vol met dialogen die je nergens anders ooit zult lezen:

«‹Hé Aanjager! Vriend! Drink wat›, zegt Abe in het voorbijgaan en houdt zijn fles omhoog.

Ik schud mijn hoofd. ‹Helder zijn, Menger, daar hangt het op.›

‹Daar heb ik anders ook wel iets voor… voor jou een vriendenprijsje…› Hij probeert leep te kijken, maar zijn ogen drijven af.

‹Doe iets aan die kegel›, zeg ik, ‹voor je bij open vuur komt.›

‹En ik, matennaaier?› zegt Comel. Hij is langzaam overeind gekomen, in uiterste beheersing.

‹Jij doet het vergulden, Insteker.› Hij wil iets zeggen, maar ik onderbreek hem. ‹Met vaste hand. Het zal erop aankomen. Geen overkokende baden meer vandaag. We dompelvergulden op nikkel. Vijftien micron. Bij tachtig Celsius.›»

Daarnaast heeft Van der Loo een sterke hand van terugschakelen. Moz houdt de herinnering aan zijn vroeg overleden vrouw — die als Duits dienstmeisje haar entree maakte in zijn ouderlijk huis — levend door haar uitspraken en levenslessen als uitgangspunt te nemen voor zijn doen en laten. «Ik hoor iemand grinniken. Pas op voor humor, zei Emma altijd. Het is vermomde haat.» Subtiel weet de schrijver in de schildering van het huwelijk van Moz’ ouders, waarbij de schlemielige vader wordt geminacht door zijn vrouw, ook nog eens een sterk beeld op te roepen van de tijd waarin antisemitisme zijn meest boerse gezicht toonde. De strubbelingen rond Moz’ liefde voor het dienstmeisje komen hiermee in een vergelijkbaar wrang daglicht te staan, terwijl zijn kwaadheid over haar dodelijke ziekte voor een intens weemoedige ondertoon zorgt.

Als de lijnen en thema’s van de roman zo worden gerecapituleerd, lijkt De Galvano een loodzwaar werk, vergelijkbaar met het eerste galvanische werkstuk van Moz dat als gevolg van een te langdurige onderdompeling in het goudbad een vormloze homp is geworden. Niets is minder waar. Om in galvaniseertermen te blijven: Van der Loo heeft zijn materiaal bij de juiste temperatuur verguld, en op het goede moment opgehaald. Met vaste hand. Een imponerend robuust miniatuur is het resultaat, zonder vlekken, strepen of klodders.

u