
Integrity is doing the right thing, even when no one is watching. Deze veelvuldig aangehaalde uitspraak wordt toegeschreven aan C.S. Lewis, die vooral bekendheid geniet door De kronieken van Narnia waarin hij zijn lezers meevoert naar een magische wereld van goed en kwaad. De Britse schrijver hield zijn lezers voor dat wie vaart op een innerlijk moreel kompas niet verleid kan worden door de duivel.
Het citaat was het motto van een congres over ‘integer ondernemen’ dat Frank Oranje in 2017 organiseerde ter gelegenheid van het 25-jarige lustrum van zijn afdeling – het notariaat – bij het Haagse advocatenkantoor Pels Rijcken. De bestuursvoorzitter sprak in zijn openingsspeech gepassioneerd over ‘openheid als de nieuwe norm’ en merkte op dat ‘stiekeme trucs genadeloos ontmaskerd’ worden. Het instemmende applaus van zijn collega’s, oud-collega’s, cliënten en intimi nam Mr Integrity, zoals zijn bijnaam luidde, na afloop glunderend in ontvangst.
Met mooie woorden verhullen wat er in werkelijkheid gebeurt, het is een verwrongen psychologisch mechanisme dat zich in alle gremia en in verschillende gradaties voordoet. Uitgerekend Frank Oranje bleek the devil in disguise die iedereen zo’n achttien jaar lang met slimme trucs om de tuin had geleid door te frauderen met geld van de overheid en particulieren, bij elkaar ruim elf miljoen euro. De façade werd pas als zodanig herkend nadat iemand bij een van de vele banken waar Oranje meer dan honderd rekeningen beheerde aan de bel had getrokken, de Fiod in 2019 in het geheim een onderzoek naar zijn financiële constructies was gestart en de opgejaagde Oranje zich van het leven had beroofd.
De Haagse beerput lijkt oud nieuws en wordt bovendien overschaduwd door de dubieuze Russische clientèle van kantoren op de Amsterdamse Zuidas, die door de oorlog in Oekraïne onverwacht volop in de schijnwerpers staan. Maar de klap dendert achter de schermen nog na en zal niet zonder consequenties zijn voor het toezicht op de commerciële advocatuur. Vorige maand verscheen een vernietigend evaluatierapport van het College van Toezicht (CvT) over hoe de advocatuur hier kansen voor effectief ingrijpen had laten schieten.
In 2019, toen de Fiod al door de boeken ging, dronken de nog onwetende Haagse deken Arjen van Rijn, ex-partner van het advocatenkantoor van Pels Rijcken, en zijn gevolg een kopje koffie met de onkreukbare bestuursvoorzitter Frank Oranje en controleerden ze de nodige protocollen. Van Rijn constateerde dat de interne organisatie overtuigend op orde was. Dezelfde Van Rijn leidde vervolgens in 2021 het dekenonderzoek naar het demasqué bij zijn oude kantoor en concludeerde, na nog een extra toetsing door de Rotterdamse deken, min of meer hetzelfde. Achteraf had het veel weg van een onderonsje tussen mensen die elkaar kennen en het elkaar niet al te moeilijk willen maken – dat is samengevat de conclusie.
Pels Rijcken is een van de grootste advocatenkantoren van het land. De staat laat zich exclusief door dit kantoor bijstaan, waardoor het de deftige naam van landsadvocaat draagt. Het is óók een commercieel kantoor dat tarieven hanteert die nauwelijks onderdoen voor die van de dure advocatenkantoren op de Zuidas, waarvan er heel wat zijn die zich ongezien verrijken aan cliënten die niet deugen. Voor alle duidelijkheid: bij de grote kantoren is dit business as usual en geen wetsontduiking zoals bij de frauderende notaris Frank Oranje.
Het geschonden aanzien van de landsadvocaat en dat van de Zuidas vestigen de aandacht op een karaktereigenschap van de commerciële advocatuur: een zwak ontwikkeld innerlijk moreel kompas. Terwijl zij zich daar wel nadrukkelijk mee afficheert. Net als bij bestuursvoorzitter Oranje is ethiek op de Zuidas al jaren een hot item. Toen we vorig jaar het ethische gehalte van de strafadvocatuur en de corporate law onderzochten, wees men ons in mooie bewoordingen op het grote belang van ethische beroepsregels. Natúúrlijk heeft iedereen zich te houden aan die gedragsregels, waaronder integriteit en onafhankelijkheid, en al helemaal aan de wet. Mocht het daar individueel aan schorten, dan wordt iemand door collega’s intern teruggefloten door de afdeling compliance. Vervolgens is er een extern goed opgetuigd toezichtstelsel met elf regionale dekens, Raden van Discipline en het Hof van Discipline. Zelfregulering is voor de advocatuur, als een van de spelers in de rechtsstaat, een wettelijk uitgangspunt. Daar vertrouwt de beroepsgroep op, zoals de samenleving daar ook van op aan hoort te kunnen.
Juist bij de grote kantoren, vertelden advocaten én toezichthoudende (oud-)dekens ons, is dit alles strak en tot in de puntjes geregeld. Het risico op moreel afglijden zou niet bij hén liggen maar bij de kleine kantoren, éénpitters die hun hoofd maar net boven water kunnen houden en soms gevoelig zijn voor de verleiding om tegen een fors bedrag ‘klusjes’ te doen voor cliënten, als hired gun van de onderwereld of als facilitator van ingewikkelde financiële constructies. Het was volgens hen dus logisch dat de dekens in hun verplichting tot proactief toezicht op overtreding van anti-witwasregels vooral die kleine kantoren in de gaten houden.
Het is een offensieve manier van redeneren die het zicht ontneemt op wat er achter die hoge gevels werkelijk plaatsvindt. Om te beginnen zijn de grote kantoren in Nederland losgezongen van het traditionele beeld van een advocaat die naar de rechtszaal gaat om zijn cliënt te verdedigen.
‘Commerciële advocaten creëren een juridische verpakking voor organisatorische problemen van grootzakelijke klanten’, zo omschrijft de Duits-Amerikaanse juriste Katharina Pistor hun werk in haar baanbrekende analyses van de verantwoordelijkheid van advocaten voor het ontstaan van de grote financiële crisis rond 2008. Die bracht banken en accountants in diskrediet, maar de zakelijke advocatuur bleef buiten schot. Topadvocaten, zei Pistor begin dit jaar in een gesprek met Ewald Engelen in De Groene Amsterdammer, ‘blijven altijd binnen de letter van de wet, ook al wordt de geest van de wet nog zo verkracht. Mazen in de wet zijn nog altijd wettelijke mazen en hun gebruik is dus juridisch geaccordeerd.’
Pistor ziet hen als schakers op het bord van het mondiale recht, dat zodanig is geïnfiltreerd met Anglo-Amerikaans recht dat dit is gaan overheersen, met als enige doel om de belangen van private kapitaalbezitters beter te kunnen behartigen. Op de Zuidas is de veramerikanisering van de commerciële advocatuur verder dan waar ook ter wereld voortgeschreden, omdat het vestigingsklimaat er zo belastingvriendelijk is en de bereidheid groot om een oogje dicht te doen als kapitaal wordt overgeheveld naar belastingparadijzen als de Bahama’s. Zo groeide Amsterdam volgens Pistor uit tot ‘het grootste kapitaaltransfercentrum van de wereld’.
Dit centrum heeft wereldwijd een magische aantrekkingskracht voor een bepaald type cliënt. Zo wist het Italiaanse mediabedrijf van Silvio Berlusconi er onlangs de weg naartoe te vinden, evenals de Amerikaanse (vastgoed)investeerder Blackstone, die vliegensvlug Amsterdamse straten met betaalbare huren weet om te katten tot luxeappartementen van vijf keer de oude huurprijs. De Russische oligarchen bevinden zich in een internationaal gezelschap met financiële belangen die reiken tot ver over de eigen landsgrenzen.
Bij deze juridische wereld, verbonden met alle grote steden en opkomende groeimarkten, hoort een specifieke bedrijfscultuur. Die cultuur is intrinsiek hiërarchisch (door het systeem van partners) en gesloten (mede door de geheimhoudingsplicht), en wordt gedreven door winstmaximalisatie maar met integriteit hoog in het vaandel. En hoewel Pels Rijcken een wat ander karakter heeft dan de kantoren op de Zuidas zie je daar dezelfde tendensen. Notaris Oranje werd indertijd speciaal aangenomen om de omzet te verhogen, en hij wist als geen ander de winst van het kantoor op te stuwen. Tegelijkertijd had hij ‘integriteit’ in zijn portefeuille. Het zijn twee taken die alleen al op papier schuren.
Die interne tegenstrijdigheid is de januskop van de commerciële advocatuur. Dat de twee gezichten van één hoofd elkaar niet aankijken leidt nu tot een voorzichtige zelfbespiegeling. ‘Stel’, zegt Jan Frederik Schnitzler, voorzitter van het landelijk dekenberaad, in een telefoongesprek nog voordat de oorlog in Oekraïne uitbreekt, ‘een kantoor vertegenwoordigt een dictatuur als Belarus of een bedrijf als Trafigura dat gif loosde voor de kust van Ivoorkust, wat voor tarieven hanteer je dan? Er zitten perverse prikkels in het businessmodel. Ik denk dat we moeten nadenken over de tarieven. Want het hoort bij een normale manier van advocatuur bedrijven om “nee” te zeggen tegen moreel verwerpelijke cliënten die bereid zijn de hoogste tarieven te betalen.’
Schnitzler is behoedzaam, want wat hij opwerpt werkt onvermijdelijk door op het algemene niveau van de beroepsregels. Hier wringt de schoen: kernwaarden van advocaten als partijdigheid en geheimhouding beschermen het stevig en in alle vertrouwelijkheid opkomen voor de eigen cliënt – een groot goed voor de rechtsstaat waarin advocaten belangrijke spelers zijn. Maar de maximale vorm van partijdigheid bij de grote commerciële advocatenkantoren – alles is geoorloofd als het niet is verboden – werkt ten nadele van kwetsbare tegenpartijen en het publieke belang. Dit ethisch minimalisme en het daarmee gepaard gaande gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid ligt nu door de boycot van de Russische Federatie onder vuur.
Dat vooral kantoor Houthoff de kroon spant met een aan Russische klanten gerelateerde omzet kwam eind vorig jaar naar buiten door onderzoek van Follow the Money. Houthoff zit met een jaarlijkse omzet van ruim 121 miljoen euro (2020) samen met Loyens & Loeff, NautaDutilh en De Brauw Blackstone Westbroek in de top-drie van Nederland. Uit uitgelekte notulen destilleerde Follow the Money hoe Houthoff jaren geleden besloot om de winsten op te voeren teneinde toe te kunnen treden tot de silver circle van meest winstgevende kantoren: door de werving van Russische klanten. Tot de internationale eliteclientèle van Houthoff behoren onder meer Gazprom, Vimpelcom en de Russische Federatie. Het kantoor Houthoff, ‘Kremlin aan de Zuidas’, behartigt hun belangen tegen een tarief van zo’n 795 euro per uur, bekend als het ‘Kremlin-tarief’.
Ondanks een verdachte signatuur heeft Houthoff mogelijk nagelaten hen te screenen op wie er uiteindelijk achter de opdracht zit, waartoe zij zijn verplicht via de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). ‘Advocaten zijn drukker met winstpunten scoren en geld binnen harken dan cliëntendossiers op orde houden’, schreef Follow the Money op basis van inside-informatie.

Vier dagen na de Russische invasie in Oekraïne waarschuwde de Amsterdamse deken Evert-Jan Henrichs, ex-partner van De Brauw, de beroepsgroep om alert te zijn op Russen die hulp zoeken bij ontduiking van de sancties. Hij verklaarde in de media wetsontduiking te willen voorkomen, waarmee hij zelf de aandacht vestigde op juridische vluchtroutes voor aan Poetin gelieerde oligarchen via ons nationale trust- en belastingparadijs op de Zuidas. Hij gaf aan dat het niet ‘zijn bevoegdheid is’ om te oordelen over de morele implicaties van bijstand aan twijfelachtige Russische klanten, maar dat het aanzien van de advocatuur erdoor beschadigd zou kunnen worden. Henrichs wilde erover ‘in discussie’ gaan met de beroepsgroep. Nog geen week later stootten Zuidas-kantoren onder publicitaire en politieke druk Russische klanten af.
Natuurlijk, de publieke moraal is wisselvallig en onderhevig aan sentimenten: niet alle rijke Russen zijn per definitie fout. En het plotseling afstoten van cliënten bij lopende rechtszaken is een probleem op zich: ook de meest omstreden cliënten, zoals na 2014 (annexatie van de Krim) de Russische Federatie, hebben recht op een advocaat.
Maar de scheidslijnen zijn door de werkwijze van de grote commerciële kantoren zelf vertroebeld. Het grootste deel van het werk bestaat immers uit ‘het creëren van een juridische verpakking voor organisatorische problemen’, zoals Pistor het stelde, waaronder juridische bijstand bij belastingconstructies. Daar komt zelden een rechter aan te pas. Dit type cliënt zou bij uitstek moeten leiden tot meer ethische reflectie dan nu gebruikelijk is. Dán neem je als advocaat maatschappelijke verantwoordelijkheid. Henrichs heeft inmiddels samen met de Amsterdamse burgemeester Halsema elf Zuidas-kantoren uitgenodigd om hierover van gedachten te wisselen. Daar was wel een oorlog in Oekraïne voor nodig.
Een groot aantal advocatenkantoren heeft intussen collega’s opgeroepen om óók de banden te verbreken met Russische klanten die niet op de sanctielijst staan. Ze vinden het ‘niet langer ethisch verantwoord’ hen te vertegenwoordigen. Het lijken de eerste barsten in het bastion van de commerciële advocatuur, waar van binnenuit kritiek leveren not done is.
Of is het business as usual om Russische connecties binnen afzienbare tijd weg te poetsen uit het imago, als een verwaarloosbaar onderdeel van het verder onkreukbare cliëntenbestand? Als de advocatuur onder druk komt door een schandaal was tot nu toe de zelfverdedigingslinie: het is een incident.
Het echec bij Pels Rijcken is hiervoor exemplarisch. Pas maanden na de zelfmoord van Frank Oranje kwam het kantoor met de fraude naar buiten. De advocatuur had haar antwoord meteen klaar: het betreft hier een persoonlijk drama in de sfeer van psychiatrie. Een misdaad gepleegd door een sluwe eenling waar geen toezichthouder tegenop kon boksen. Typisch zo’n rotte appel die elke beroepsgroep nou eenmaal kent. Bovendien was hij notaris en geen advocaat. Het werd weggezet als een extreem incident, terwijl de échte vraag bleef liggen: hoe het mogelijk was dat iemand zonder moreel kompas kon opklimmen tot bestuursvoorzitter van een van de voornaamste kantoren van het land. Zou er een verband zijn met de bedrijfscultuur?
Ook Ferdinand Grapperhaus koos ervoor het klein te houden. Hij was toen nog minister van Justitie en namens de staat cliënt bij het kantoor van Pels Rijcken, waar hij bovendien persoonlijk zijn zaken had laten regelen op het moment dat hij zelf als advocaat bij een van de kantoren op de Zuidas de overstap maakte naar de publieke zaak. Afscheid nemen van Pels Rijcken noemde hij eind vorig jaar een ‘duivels dilemma’: enerzijds is er de reputatieschade, anderzijds heeft de landsadvocaat diepgaande kennis van de vele complexe overheidsdossiers. Het eventueel beëindigen van de exclusieve relatie vond hij ‘niet proportioneel, aangezien de miljoenenfraude werd gepleegd door slechts één persoon’.
Is die verdedigingslinie nog houdbaar? De casus-Pels Rijcken lijkt wel degelijk een breekijzer om het toezichtstelsel op de schop te nemen. ‘Het punt is’, oordeelt Jeroen Kremers, financieel expert met langdurige ervaring in de hervorming van toezicht, ‘dat het te makkelijk is om achteraf te zeggen: dit was zo’n slimme fraude, niks zou hebben geholpen. Maar je kunt het een fraudeur wel moeilijk maken.’ Kremers werd drie jaar geleden door minister van Rechtsbescherming Sander Dekker benoemd tot lid van het driehoofdig College van Toezicht. Sindsdien werkt het College toe naar een manier, onder meer via een handhavingskader met normen en sancties, om de tanden te laten zien. ‘We hebben volgens de wet verantwoordelijkheden en Pels Rijcken was een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet’, zegt Kremers, ‘want het toezicht was daar volstrekt ontoereikend, sterker nog: bestond het wel?’
Het College van Toezicht werd in 2015 in het leven geroepen na een lange principiële discussie tussen de overheid en de advocatuur, een strijd die zich toespitste onder toenmalig staatssecretaris van Justitie Fred Teeven. Die wilde het toezicht buiten de beroepsgroep plaatsen. Dat was tegen het zere been van advocaten, die onafhankelijk wilden blijven en, terecht, vreesden voor het beroepsgeheim, waar de overheid zich nooit en te nimmer in mag mengen.
Het eindigde in een compromis. Het College valt binnen de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en twee van de drie leden zijn niet-advocaten, benoemd bij koninklijk besluit. De voorzitter is de deken van de algemene raad van de advocatenorde. Als systeemtoezichthouder fungeert het College als wakend oog over de elf dekens met als opdracht om te kijken of zij onafhankelijk, transparant, consistent, effectief en professioneel hun werk doen.
En die taak heeft ze met de harde beoordeling van de kwestie-Pels Rijcken bloedserieus genomen: als ex-partner had de Haagse deken zich moeten terugtrekken, hij verzuimde om (goed) te controleren op naleving van de anti-witwaswetgeving en hinderde het College onnodig met een beroep op geheimhouding. De onverwacht harde evaluatie ontstemde vervolgens vier Haagse oud-dekens zeer, ze zagen er een politieke drijfveer in.
‘Het College kreeg grotendeels zwartgelakte dossiers’, zegt Jan Frederik Schnitzler, die als voorzitter van het dekenberaad betrokken was bij discussies hierover met de Haagse deken. ‘Nou, voer dan eerst een redelijke discussie over de omvang van de geheimhouding, in plaats van zo’n hard rapport te publiceren over een specifieke functionaris.’ Het steekt de dekens ook dat Frank Oranje zelf geen advocaat was, maar het College de advocatuur er wel van langs geeft. ‘Tegelijk’, zegt Schnitzler, ‘kent de relatie van de dekens met het College een golfbeweging van meer en minder spanning. De dekens hebben de kritische blik van het College ook nodig.’
‘Misschien is het College onderschat’, zegt Kremers onderkoeld. ‘Het toezicht is van oudsher gericht op de individuele advocaat – is dat nog van deze tijd?’ vraagt hij zich af. ‘Voor integriteit is de hele kantoororganisatie, inclusief die van de notarissen, relevant. Dus de Advocatenwet moet mogelijk worden aangepast, bijvoorbeeld in verband met de rol van degenen die verantwoordelijk zijn voor de kantoororganisatie als geheel. Maar er is nu al een pilaar voor dit soort toezicht: de anti-witwasbepalingen in de Wwft, waar ook vereisten in staan voor de kantoororganisatie. Had in 2019 de Haagse deken écht goed gekeken naar de compliance, de checks and balances, dan was die fraude voor Oranje een stuk moeilijker gemaakt. En in 2021 verzuimde de deken zelfs helemaal op de Wwft-vereisten te controleren, terwijl het de vraag is of er niet via stichtingen van Oranje geld is witgewassen.’
Hij wil maar zeggen: effectief toezicht bestaat niet alleen uit bekijken of alles netjes gedocumenteerd is, zoals daar gebeurde, maar óók uit controleren of de protocollen overeenkomen met de werkelijkheid. ‘Dat betekent de hele boel ondersteboven keren. Eerlijk gezegd een vrij basaal inzicht.’
Ook Houthoff is op het naleven van de Wwft-regels onderzocht, in 2019 door de Amsterdamse deken in het kader van een thema-onderzoek door de gezamenlijke dekens bij dertig advocatenkantoren. Bij Houthoff werd alles ‘in orde’ bevonden, terwijl journalistiek onderzoek later boven water bracht dat ze vaak niet leken te weten wie de uiteindelijke opdrachtgever was – een kernregel van de anti-witwasbestrijding.
Volgens Kremers moet toezicht op de grote kantoren een speerpunt worden. ‘Als je kijkt naar sectoren die in de afgelopen vijftien jaar te maken hebben gehad met maatschappelijke issues – de banken, de verzekeraars, de accountants – dan is de crisis daar steeds begonnen bij de allergrootsten, de grote verzekeraars met woekerpolissen, bij de accountants precies hetzelfde. Het is als toezichthouder risicovol om te doen alsof het bij de grote kantoren allemaal netjes op orde is, terwijl je het eigenlijk niet goed weet.’
Een aanzet voor een nieuwe structuur heeft voormalig minister Sander Dekker vorig jaar al gedaan. In zijn model komt er een landelijk georganiseerd advocatentoezicht met meer waarborgen en een grotere bewegingsvrijheid om inhoudelijk op te treden. Het nieuwe bestuursorgaan mag boetes opleggen en dekens benoemen en ontslaan. Tegelijkertijd blijven de elf dekens lokaal belast met toezichtstaken. Aan het tijdperk van de elf koninkrijkjes komt hoe dan ook een einde.
Voor herstel van vertrouwen in de advocatuur is natuurlijk méér nodig dan goed toezicht – het is beter te voorkomen dan te genezen. ‘Tot nu toe is de discussie uiterst oppervlakkig’, zegt Marc Loth, hoogleraar privaatrecht aan de Universiteit van Tilburg. Jaren geleden was hij betrokken bij het heroverwegen van de gedragsregels voor de advocatuur. Hij pleitte er toen, tevergeefs, voor om een ‘zesde gedragsregel’ – maatschappelijke verantwoordelijkheid – op te nemen. De tijd bleek nog niet rijp.
Loth staat nog altijd een meer maximale in plaats van de huidige minimale ethische benadering voor. Hij wijst op het rapport Naar een maatschappelijke orde (2006), waarin de economische positie van de advocatuur wordt belicht. ‘Er zitten heel verschillende soorten advocaten in de Orde van Advocaten. Al die groeperingen hebben dezelfde privileges. Vanuit mededingingsperspectief is hun positie die van concurrentievervalsers.’
Hij vindt dat advocaten vergeten dat hun privileges steunen op een sociaal contract. Dat houdt in: we geven jullie bepaalde privileges en in ruil daarvoor zorgen jullie voor een goede rechtsbedeling. ‘Die privileges moeten worden gebruikt overeenkomstig hun doelstelling. Ze werden gegeven in een context van vertrouwen, aan indertijd een betrekkelijk kleine, homogene groep van witte heren onder elkaar. Die context is totaal veranderd, het gaat nu om ruim zeventienduizend individuen. Dan is het natuurlijk een legitieme vraag wat een advocaat maatschappelijk bijdraagt in ruil voor die privileges. Waarom geldt voor de advocatuur niet een maatschappelijk verantwoord ondernemen? Iedere ondernemer moet dat doen, heeft good governance geïmplementeerd, behalve de advocatuur. Ze hebben het over één procent rotte appels in de beroepsgroep. Dan denk ik: wat zouden ze ervan zeggen als de rechterlijke macht beweert dat onder hun rechters maar één procent rotte appels zit? Het zou de hoon van de advocatuur opleveren.’
Dat de advocatuur bang is voor een vorm van overheidstoezicht, daar kan hij zich niks bij voorstellen: ‘De samenleving mag iets anders vragen dan ze nu leveren. Betere dienstverlening aan meer rechtszoekenden voor minder geld, vooral. Van zakenmannen die advocaat heten tot procesadvocaten die legitiem gebruikmaken van hun privileges: het is een divers spectrum van activiteiten, dat samenkomt onder het kopje advocatuur. Die verschillende onderdelen lijken niet meer op elkaar. Dat moet je uit elkaar halen, privileges als geheimhouding beperken tot degenen die procederen.’
Kremers en Loth pleiten voor niets minder dan een cultuuromslag. Die verandering vergt allereerst advocaten en notarissen met een moreel kompas die er niet voor terugdeinzen om ethische dilemma’s openlijk met elkaar te bespreken. Wat zijn de risico’s van winstmaximalisatie? Welke cliënten wil je niet? Alleen al verstandig met het oog op reputatieschade, zoals Houthoff nu ongetwijfeld een groot deel van de omzet ziet verdampen door het verlies van de Russen op de payroll. En het toezicht, dat moet vrees inboezemen om eventuele verleidingen ‘als er niemand kijkt’ te voorkomen.