
In de prachtige gravure van Albrecht Dürer zien we de smetteloze lichamen van Adam en Eva getekend in een strak glijdende, soepele contour. Ze staan daar nobel en statig, twee gestalten van ademloze volmaaktheid, het eerste mensenpaar, vol in het licht tegen het decor van een schemerachtig bos dat het paradijs voorstelt. Ze waren nog onschuldig. Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar. Zo staat het in het boek Genesis. Maar toen ging het mis. Een lispelende slang, de sluwste der dieren, bracht de vrouw ertoe dat ze de heerlijke vruchten van de boom in het midden van de tuin, die van goed en kwaad, toch wilde proeven – hoewel God het verboden had. Ze at ervan en gaf ze ook aan de man, die er ook van at. Ze zouden dan meer kennis krijgen van goed en kwaad, had de slang nog gezegd.
Toen ze gegeten hadden gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van. Later hoorden ze God wandelen maar ze verborgen zich tussen de bomen. God riep toen de mens. Ook dat vertelt Genesis. De mens zei: Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me. Zo kwam God erachter dat ze van de verboden vrucht gegeten hadden en hun onschuld verloren hadden.
In Dürers gravure verbergen inderdaad bladeren de schaamstreek van Adam en Eva. Ze hangen toevallig en sierlijk aan het uiteinde van een tak. Hoewel de man en de vrouw, vanwege dus de zondeval, niet meer helemaal naakt zijn, gaat het in de prent met nadruk om de schoonheid en volmaaktheid van de twee lichamen – en ook om de vreedzaamheid van de idyllische omgeving. Een poes ligt te kijken naar een kleine muis. De mens toont zich, man en vrouw, in volle luister helder in het licht. De bewuste boom staat in het midden maar toch ook iets in de schaduw. In een vertakking hangt de slang, sierlijk als een ornament. Zo is de schoonheid van de gravure elegisch van karakter zoals de hele kunst in de Renaissance dat was.
Ondertussen was Dürer gevormd in het hoekige realisme van de late gotiek in Duitsland. Hij keek dus met geduld naar de kleinste details en vond daar een plek voor in de verfijnde techniek van zijn ongeëvenaarde grafische techniek. Dat viel samen met het evenwicht in algehele beeldvorm die op een symmetrische voordracht is gebaseerd. De vorm van deze Adam en Eva werd zo een programmatisch kunstwerk zoals bijvoorbeeld het Zwarte vierkant van Malewitsj.

Maar eigenlijk had ik het willen hebben over hoe Rembrandt in een ets uit 1638 Adam en Eva in beeld bracht. Op weg daarheen werd ik opgehouden door de klassieke en gezaghebbende formulering van het thema door Dürer. Dat komt ook doordat Rembrandt de prent van Dürer zeker kende. Het instinct van Rembrandt was dan altijd om het onderwerp zo anders mogelijk aan te pakken dan alle anderen vóór hem dat gedaan hadden. Zo ook in deze brutale ets. Bij Dürer worden Adam en Eva frontaal voorgesteld. In Rembrandts ets kijken we schuin het beeld binnen. Het landschap is dan geen decor maar een ruimte die ver reikt – tot in de vallei waar een olijke olifant voorbij komt. In die blikrichting gaan we contouren als volumes lezen. Het lijkt dan een doorkijkje. Rechts op de voorgrond wordt het geflankeerd door de stevige stam waar we poot en klauw en staart zien van de bijbelse slang. Die is hier een soort draak geworden, gegroeid uit een hagedis die Rembrandt ergens gezien heeft. Van waar wij staan, kijken wij van onderen tegen zijn vervaarlijke kop en bek aan.
Daaronder staan Adam en Eva in de schaduw van de boom en zijn bladeren. Zo is de boom met draak ook een hoofdfiguur in de opzet van de ets. Adam leunt tegen een wal van aarde aan. Het is een ruw pad waarover ze lopen. Achter is er veel licht. Ze staan stil en zijn in gesprek. Adam maakt een waarschuwend gebaar. Met zijn andere hand probeert hij te verhinderen dat Eva van de vrucht eet. Zij koestert die in haar hand. Het zijn geen mooie maar wel intense mensen. De naakte man is schraal en pezig. Haren verward. Het haar van Eva is lang en niet, als bij Dürer, gecoiffeerd. Zij is totaal naakt en plomp. Je ziet zelfs de gleuf van haar vulva. Zo uitzonderlijk en wat verwilderd stelde Rembrandt zich de eerste mensen voor in een primitieve, voorwereldse wereld. Hij kon die meeslepend in beeld brengen omdat hij met de etsnaald zo vrij en snel kon bewegen dat zijn verbeelding niet gehinderd werd. Dat is weergaloos. Ik kom er binnenkort op terug.
PS. Deze prenten van Dürer en Rembrandt zijn op aanvraag te zien in het prentenkabinet van het Rijksmuseum