‘Zo, alle gewassen zitten weer in de grond’, is het eerste dat boer Jan Dirk Tonkes uit de Flevopolder zegt als ik hem spreek. Een afspraak maken viel niet mee: april is druk voor boeren, helemaal als het lang zo droog is. Het is het perfecte weer om te zaaien en te poten, en dus zat Tonkes de afgelopen weken non-stop op de trekker. Net als zijn vrouw Annemarie van de Vate, met wie hij zijn boerenbedrijf deelt. ‘We zijn een echt gezinsbedrijf, waarin we beiden het boerenwerk doen’, zegt hij. Ook de geboorte van hun tweede dochter Vera vorig jaar bracht daar nauwelijks verandering in.

Tonkes en zijn vrouw bestieren maar liefst 170 hectare, ruim vier maal het gemiddelde, verdeeld over drie locaties. Daar zitten het bedrijf van de ouders van zijn vrouw en van zijn eigen ouders bij, maar ook dat van een neef, wiens boerderij door de ouders van Tonkes is overgenomen zodra ze hoorden dat hun zoon boer wilde worden. ‘Je redt het niet zonder schaalvergroting, dat is een wetmatigheid in de boerenwereld’, zegt zoon Tonkes. ‘We krijgen al vijftig jaar ongeveer hetzelfde voor een kilo product, terwijl de wereld om ons heen duurder wordt. Niet alleen het leven, maar ook alles wat wij inkopen: zaad, machinerie en land.’ In totaal hebben boeren in de afgelopen decennia een deflatie van maar liefst veertig procent voor hun kiezen gehad. ‘De enige oplossing: uitbreiden en intensiveren, dat hadden mijn ouders goed gezien.’

Het nieuw aangekochte bedrijf ligt in de Noordoostpolder, een grove veertig kilometer van hun andere twee bedrijven in de buurt van Zeewolde in de Flevopolder. Die afstand is cruciaal voor het laten slagen van zo’n groot bedrijf. ‘In de Noordoostpolder zijn de bodem en het weer net wat anders, waardoor de ideale zaai- en oogsttijden ietwat verschillen. Meestal kunnen we daarom achter elkaar in één ruk het werk op beide bedrijven doen’, zegt Tonkes. ‘We rijden in het voor- en najaar met dezelfde machines van bedrijf naar bedrijf. Zo kunnen we met relatief kleine machines en weinig personeel veel hectares doen.’

Het is hard werken, voor een beloning die net genoeg is om goed van te leven. Tijdens het gesprek laat Tonkes een paar keer vallen dat hun werk zo intensief is. Daarmee bedoelt hij niet dat de landbouw, de manier van verbouwen, zo intensief is, zoals in de volksmond meestal bedoeld wordt, maar verwijst hij naar zijn persoonlijke leven. ‘We werken constant op het scherp van de snede. Alles moet kloppen. Het hoeft maar een keertje fout te gaan, of het nu door slecht weer is of door een persoonlijke foute keuze, bijvoorbeeld in het tijdstip van bemesten of beregening, en de opbrengst is niet hoog genoeg om uit de kosten te komen’, zegt hij. ‘Bij alles wat we doen zijn we aan het balanceren: kan het uit of niet, weegt het kortetermijnvoordeel op tegen de consequenties op lange termijn. Door de druk van de maatschappij om steeds duurzamer te telen, en de almaar veranderende regelgeving door de overheid is het de laatste jaren erger geworden. Er is weinig rust, we moeten continu alert zijn.’

Tonkes en Van de Vate telen zeven gewassen: consumptieaardappelen, pootaardappelen, wortels, uien, witlof, suikerbieten en tarwe. Dat is handig vanwege risicospreiding – een misoogst kan worden gecompenseerd door een ander gewas – maar de belangrijkste reden is dat het onverstandig is om meerdere jaren achter elkaar hetzelfde gewas te planten op hetzelfde stukje grond. Met meer gewassen zijn boeren in staat om te roteren, het jaarlijks doorschuiven van een gewas naar een ander stukje land, tot na een paar jaar het rondje weer van vooraf begint. ‘De belangrijkste reden voor gewasrotatie is het voorkomen van ziektes. Als een gewas groeit, komen daar allerlei plagen op af, zoals bacteriën, schimmels of aaltjes. In het eerste jaar is de concentratie van de meeste ziekteverwekkers nog te laag om veel schade te doen aan de oogst, maar zou je hetzelfde gewas direct nog een keer telen, dan groeien de ziekteverwekkers uit, en wordt de ziektedruk steeds hoger’, legt Tonkes uit. ‘Door een ander gewas te telen neemt de ziektedruk in de bodem weer af, want de meeste ziekteverwekkers kunnen maar één of enkele types gewassen infecteren. Zo houd je je bodem en je oogsten goed.’

Het verschilt nogal per gewas hoe lang er tussen twee teelten moet zitten om het gevaar van slechte oogsten te minimaliseren. ‘Bij de meeste is een jaar of drie, vier voldoende, maar wortels kun je bijvoorbeeld één keer in de tien jaar op hetzelfde stuk land verbouwen. Anders komen er zwarte vlekjes op, veroorzaakt door een schimmel. Dat beinvloedt op zich de smaak niet, maar de consument wil het niet.’

Tot afgelopen jaar teelde Tonkes ook plantuitjes, uien die consumenten in hun moestuin kunnen planten, maar daar is hij mee opgehouden. ‘Het was niet meer verantwoord, de ziektedruk was overal op mijn land te hoog. Ik denk niet dat ik nog ga meemaken dat ik ze weer kan groeien.’ Een vervangend gewas introduceren in het rotatieplan is niet direct makkelijk. ‘Daar heb je nogal wat voor nodig: kennis, machinerie, en toegang tot een afzetmarkt’, zegt Tonkes. ‘En het moet direct allemaal top in orde zijn. Want alleen als je het maximale eruit haalt, in opbrengst of kwaliteit, kan het uit. Het is erg intensief allemaal.’

De gewassen die Tonkes teelt, leveren allemaal zeer variabele inkomsten: de prijs die hij per kilo krijgt voor zijn producten fluctueert enorm van jaar tot jaar. Vorig jaar was het bijvoorbeeld sappelen met aardappelen, omdat er in heel Europa goede oogsten waren en er dus een overschot was. Dit jaar is het juist weer hoger dan gemiddeld door een droge zomer die de oogsten drukte. De prijs per kilo die Tonkes krijgt is dan zomaar zes keer hoger. ‘Daar merk je als consument niks van. Je patatje blijft even duur, omdat de verschillen worden gedempt in de lange voedselketen. Voordat een aardappel je bord bereikt is de prijs die de boer ervoor kreeg wel honderd keer over de kop gegaan, en dan maakt een paar cent meer of minder op de kiloprijs aan het begin van de keten weinig meer uit.’

De prijs van suikerbieten was dit jaar juist weer niet om naar huis te schrijven. In 2017 ging in Europa het zogenaamde suikerquotum eraf, waarbij van hogerop was vastgelegd hoeveel Europese boeren gezamenlijk maximaal mochten telen, waardoor de prijzen stabieler waren. Door het verdwijnen van het quotum kunnen Europese boeren meer produceren, maar zij zijn voor hun financiële opbrengsten meer afhankelijk van fluctuerende prijzen op de wereldmarkt. Tonkes legt uit: ‘De overheid had ons voorgehouden dat zij na het loslaten van het quotum de prijsuitschieters aan de boven- en onderkant zou compenseren. Zo beschermt ze zowel afnemers, die nadeel hebben bij een hoge prijs, als boeren, die er juist bij een lage prijs bij inschieten. Dat eerste heeft de overheid gedaan toen de prijs vorig jaar hoog was, maar dat laatste niet, want dit jaar krijgen we geen compensatie, ondanks de lage prijzen. Dan zegt de overheid plots: het is nu eenmaal de vrije markt.’

Het is niet de enige keer dat Tonkes in het geweer komt tegen de overheid. ‘Afgelopen jaar verbood de overheid bestrijdingsmiddelen in de klasse van de neonicotinoïden, omdat ze verantwoordelijk zouden zijn voor bijensterfte, iets waar ik grote vraagtekens bij heb. Wij gebruikten het middel als coating om de zaden heen van de suikerbiet, om ze te beschermen tegen de vraat van allerlei kevers en luizen.’ Tonkes heeft weinig alternatieven om de insecten af te weren, en houdt zijn hart vast. ‘Zo’n eerste jaar kom ik nog wel door omdat de ziektedruk laag is, maar het is wachten op een ramp’, zegt hij.

Afgelopen april stuurden verschillende boerenorganisaties samen met suikerbedrijven al een brandbrief naar Carola Schouten, minister van Landbouw, waarin ze aandacht vroegen voor de penibele situatie van de suikerbiet. De afgelopen weken is al zevenhonderd hectare suikerbieten overgezaaid, omdat de eerste lichting planten te zwaar was aangevreten door insecten – een kostbaar grapje voor de getroffen boeren. Volgens Tonkes wordt er in Den Haag te veel op emotie beslist in plaats van op ratio: ‘Er wordt dan niet meer nagedacht wat de gevolgen van zo’n verbod zijn voor de voedselproductie en het leven van de boer. De landbouw is een kleine sector, waar snel wat op afgewenteld wordt.’

De situatie met tarwe is zo mogelijk nog nijpender. Tonkes teelt dat met name als zogenoemd rustgewas. Gewassen als aardappelen en suikerbieten trekken een grote wissel op de bodem, onder meer omdat er zware machinerie nodig is om ze uit de grond te trekken bij het oogsten. Granen, in de vorm van bijvoorbeeld tarwe, zijn het tegenovergestelde: je oogst ze bovengronds waardoor je niet hoeft te wroeten in de bodem, en de gewassen zijn robuust – ze hebben weinig hulp nodig in de vorm van gewasbeschermingsmiddelen. Granen wortelen bovendien diep, waardoor er water en nutriënten naar boven worden gehaald. Dat is wat goed is voor de kwaliteit van de bodem. Elke akkerbouwer in Flevoland met ook maar een beetje liefde voor zijn land verbouwt daarom met enige regelmaat tarwe, minstens één keer per vier jaar op een gegeven stuk grond.

Maar elke keer als een boer dat doet, dan legt hij daar op toe. Nederland heeft zo’n beetje de hoogste tarweopbrengsten ter wereld – gemiddeld tienduizend kilo per hectare – en toch kost het de boer meer dan het opbrengt. Tonkes rekent voor: ‘Met een gemiddelde tarweprijs van zeventien cent per kilo verdien ik 1700 euro per hectare. Alleen al voor het pachten van mijn land betaal ik duizend euro per hectare per jaar. Daar komt dan zaaigoed, het verzorgen en het oogsten bij, wat me ongeveer negenhonderd euro per hectare kost. Het vergt weinig rekenkracht om te zien dat dat niet uit kan.’

De hoogte van de tarweprijs wordt bepaald op de wereldmarkt. Een belangrijke bepalende factor in de prijs is de grootte van de voorraden die landen aanleggen voor tijden van nood. Doorgaans ligt er genoeg graan in hun pakhuizen om zo’n veertien weken te overbruggen. Teert een land in op de voorraad, dan stijgt de prijs. ‘Maar van een vrije markt is nauwelijks sprake’, zegt Tonkes. ‘De overheid heeft een flinke vinger in de pap, door met behulp van im- en exportheffingen de handel te beïnvloeden en de voorraad op peil te houden. Ze zijn bang voor voedselrellen, zoals die in Egypte in 2009, die aan de basis stonden van de Arabische lente.’ Pas als de voorraad onder de acht weken komt, kan de Nederlandse boer daadwerkelijk wat verdienen aan het telen van graan. ‘Maar zo ver laat de overheid het nooit komen. De boer heeft het er maar mee te doen.’

Tonkes denkt nog wel eens dat hij tien jaar geleden toch had moeten overschakelen naar biologisch, vanwege de hogere prijzen die je daar per kilo product krijgt. ‘Die teeltmethode, met haar strenge, vaak niet op wetenschap gebaseerde regels, ging toen zo tegen mijn gevoel in, ik kon het gewoon niet.’ Nu omschakelen heeft volgens hem geen zin meer. ‘Het aanbod van biologisch groeit sneller dan de vraag. Afgelopen jaar dook de wortelprijs van biologisch zelfs onder die van gangbaar.’

Om het boerenleven minder intensief te laten zijn investeert de Overijsselse boer die we volgende week bezoeken stevig in hypermoderne machinerie als drones. Door zijn land nog preciezer in de gaten te houden, hoopt hij hogere opbrengsten te genereren met minder middelen als mest en bestrijdingsmiddelen.


Volgende keer in deze rubriek voor de verandering een wetenschapper.