
Het Stedelijk Museum Amsterdam heeft de laatste jaren door de wisselingen aan de top geen gelukkige hand gehad in het ontwikkelen van beleid rond de eigen designcollectie. Beatrix Ruf stelde een conservator aan die ze direct daarna weer ontsloeg, om vervolgens bekend te maken dat het museum geen separate designtentoonstellingen meer zou maken. De collectie zou alleen geïntegreerd in de drie tentoonstellingssferen van het museum worden getoond. Het was alsof daarmee behalve kennis ook de visie op het veld verdween, en daadkracht daarbij. De enorme Wonen in de Amsterdamse School-tentoonstelling van 2016 was, vond ik, een schoolvoorbeeld van een groot maar stuurloos evenement, waaraan zichtbaar het vermogen ontbrak om als museum eigen geschiedenis te schrijven, eigen visie te tonen.
Met Van Thonet tot Dutch Design is het museum, onder zijn nieuwe directeur, terug bij af. Het is een gedegen overzicht van stukken uit de collectie in een kalme, ruime opzet met heel gewone vitrines (van Gilian Schrofer), met de objecten op podia, elk in zijn eigen kwaliteit, zoals dat eigenlijk al decennia in het Stedelijk praktijk was. Dit is dus niet een nieuwe expositie omdat de tijd daar rijp voor is, of omdat zich nieuwe kunsthistorische inzichten hebben voorgedaan, neen, er wordt teruggegrepen naar eerdere tentoonstellingen in de geschiedenis van het Stedelijk, alsof uit zo’n terugblik een nieuwe koers te destilleren valt. Dat heeft iets van navelstaarderij, vind ik, alsof het museum permanent onder de indruk is van zijn eigen geschiedenis.
Een interessant element is de rol van de kunstenaar-vormgever Bas van Beek, die in elke zaal een eigen decor toevoegt. Soms simpel, als in een bewerking van quasi-Weens behang of een tapijt in de trant van Karel de Bazel, soms wat uitgebreider, in een aantal video-animaties die de zaal met het kleurige werk van Ettore Sottsass verder opvrolijken. Die interventies zijn aardig omdat ze niet pedant in de weg lopen, en omdat ze duidelijk zijn opgevat als zelfstandig ontwerp dat zich intelligent verhoudt tot het historische materiaal. Zonder ironie, bovendien, dat is ook weer eens fijn. En toch is dit een presentatie die nadrukkelijk niet overloopt van nieuwe ideeën. Het is zelfs ouderwets museaal, en dat is zeker niet onprettig, maar loopt wel achter op de manieren waarop design tegenwoordig elders getoond wordt – tijdens Dutch Design Week, bijvoorbeeld. Dat ‘ouderwetse’ wijst ook op een rol die het Stedelijk zelf ongetwijfeld te beperkt vindt, maar die het museum toch echt het beste ligt: die van een museum van de twintigste eeuw, een museum van het modernisme.
Er is inmiddels een nieuwe conservator Vormgeving, Amanda Pinatih; volgens het museum iemand ‘die de rijke vormgevingscollectie van het Stedelijk Museum kan voorzien van nieuwe perspectieven’. Het sneue is dat bij de komst van haar kortdurende voorganger in 2016 ongeveer precies hetzelfde werd gezegd.
Van Thonet tot Dutch Design. 125 jaar wonen in het Stedelijk, t/m 21 maart 2021, stedelijk.nl