
‘Op een dag ben je af als moeder’, besluit debutante Fen Verstappen het openingshoofdstuk van haar roman Moeder af. ‘En op een dag ben je moeder af.’ Bedachte zinnen, zo klinken ze, en dat zijn het ook. Maar waar bedachtheid vaak het zusje is van mooischrijverij en effectbejag, zo pakt het in dit tere schrijven anders uit. Moeder af is een precisiebombardement, een nauwkeurig mikken om het grootste levensraadsel zo luchtig en plechtig te benaderen als het verdient. Dat er een begin is en een einde. Dat je net zo eenvoudig moeder kunt worden zonder dat de politie komt controleren of de baby bij jou wel veilig is, als dat je je moeder kunt verliezen zonder dat je zelf ter plekke neerstort om nooit meer op te staan.
Er is iets verschrikkelijks gebeurd, daarmee begint dit verhaal. Familieleden die elkaar proberen te bereiken, de haastige tocht naar het ziekenhuis, de onmiddellijke verwijdering van het gewone leven. Verstappen schrijft alsof de dood haar op de hielen zit, en zo is het natuurlijk ook. Tegelijkertijd stelt ze nog even het moment van de waarheid uit, en gaat ze terug naar een tijdje daarvoor, toen alles nog als vanouds was, en er een modeshow in Parijs moest worden voorbereid. Met terugwerkende kracht laat ze het grote aftellen beginnen: vier weken voor Parijs, drie weken voor Parijs et cetera.
Heel terloops en vanzelfsprekend, zonder uitleg wie wie is en wie wat doet, wordt de lezer opgenomen in de intieme kring van een artistieke familie. De moederfiguur is degene tot wie de verteller zich richt. En wat een aantrekkelijke moeder is dit, zo iemand die ‘gewoon’ een eigen leven en professie heeft, die danst met vrienden op muziekfestivals met wapperende rok. ‘“Gadver”, zeiden we, als je danste waar wij bij waren, “gad-ver-dam-me”, en dan maakten we braakgeluiden, en jij bleef dan extra lang dansen, terwijl je riep dat het hier zo’n beetje om ging in het leven, om overgave, om je niet zo generen.’
De moeder blijkt een onconventioneel kledingontwerper en een anti-kapitalist, een vrije geest met dito levenslessen die als aparte hoofdstukjes het lopende verhaal doorkruisen. ‘Wantrouw macht.’ ‘Draag het hart op de tong.’ Op het eerste oog gesneden koek, tot je de nadere uitleg erbij leest: ‘Durf te zeggen dat je je jongste dochter knapper vindt dan de oudste…’ En: ‘Zeg sorry over een jaar of twaalf.’
Zo zijn er een paar construerende elementen die deze intieme roman zijn vaart geven: het familieverhaal rond het opbouwen van de show in Parijs, de levenslessen, de zwangerschap van de verteller – ‘“Je krijgt toch geen baby”, vroeg je’ – én de plotselinge neergang van de moeder. Alles gevat in kleine, elegante hoofdstukken van luttele pagina’s, die net zo makkelijk vooruitblikken als terugkijken. Dit is het volle, onberekenbare leven, waarin je het ene moment geroosterde inktvis eet in een wijncafé en het andere moment in de wachtkamer van de intensive care zit. Al snel doemt er nóg een verhalend element op, een vraag die maar blijft terugkeren, eerst heel zakelijk verwoord door een van de artsen – ‘Hoelang is ze zonder hulp geweest’ – maar die allengs uitgroeit tot gekmakend rondzoemende raadsels.
Wat is er precies gebeurd op het laatst? Was ze alleen? Wat waren haar laatste heldere gedachtes? Had ze kans om bang te zijn? Met op de achtergrond de angstige gedachte dat als ze maar op tijd gevonden zou zijn, het misschien allemaal nog meevalt. ‘Alsof met die extra kennis de ramp nog afgewend kan worden, alsof het antwoord het essentiële puzzelstuk zal zijn waarmee alles gewoon weer goed komt.’
Moeder af is helder en mysterieus tegelijk; met haar geladen verteltoon en precieze schrijfstijl laat Verstappen naarmate het drama zich afwikkelt, schoorvoetend stoorzenders toe. Allereerst zijn daar de spijtgevoelens van de verteller zelf, die kennelijk vaak niet-thuis gaf, haar moeders mailtjes niet beantwoordde, haar maandenlang niet opzocht ‘omdat kleine nieuwe ergernissen aan groot oud zeer hadden geraakt’. Er is ook nog een vader, die als zijn ex op de intensive care ligt zijn telefoon niet opneemt, en pas reageert als zijn dochter hem een foto van de twintigwekenecho van haar zwangerschap stuurt. En langzaam kantelt het beeld van de aantrekkelijke moeder naar de feilbare ouder die haar dochter heeft opgezadeld met paniek, in concreto met die voor het eigen moederschap. Daar helpen al die leuke levenslessen (‘Wees sexy met een blote nek, nooit met een blote buik’) geen moedertjelief aan.
Hoe loopt zoiets af? In een huis waar hachee met rode kool wordt geserveerd, of puree met vis en erwtjes, en de moeder niet veel anders doet dan plukken aan haar trui. ‘Beoordeel je de wol? Of ploeg je al een uur door een labyrint aan geluid, gevoelens en gezichten, tevergeefs op zoek naar samenhang en betekenis? Is de trui een punt om uit te rusten?’ Een andere vraag, of er iemand was die haar moeder eerder had kunnen helpen, krijgt wel een antwoord, zo matter-of-factly dat je er bijna overheen leest. ‘We kunnen tegen een stootje’, schrijft Verstappen, ‘en niemand heeft schuld.’ Een wijsheid die de verteller zichzelf voorhoudt, al was het maar om alsnog niet gek of razend te worden.