Dat feestelijke gebeuren stond in contrast met de wat gefrustreerde stemming op die beurs die, geloof ik, terug te voeren is op een oud gevoel van miskenning van ‘de figuratie’ door de andere kunst, de moeilijke, de abstracte, de conceptuele, enzovoort, zoals die dezer dagen met veel omslag wordt getoond op Art Rotterdam.

Die frustratie is ten dele gerechtvaardigd. Ten dele, want hedendaagse figuratieve kunst heeft, hoewel technisch virtuoos, vaak weinig meer te bieden dan herhaling en imitatie van iets wat ‘traditie’ wordt genoemd. De Realisme-beurs is in veel opzichten als een gerenoveerd Oostenrijks skihotel, alles even stijlvol, schoon, knap, fleurig, ouderwets en zouteloos als beukenfineer. Het gerechtvaardigde deel van de frustratie betreft een hele colonne van voortreffelijke kunstenaars, zoals deze Schippers, die ten onrechte in het gangbare discours onder de radar blijven, alsof hun kunstenaarschap in de 21ste eeuw per definitie geen zeggingskracht kan hebben. Waarvan akte. Laat ik dus eens wijzen op het werk van Jozef Van Ruyssevelt (1941-1985), een Vlaamse kunstenaar met een kort leven, een kleine actieradius maar een opvallend groot en intens doorleefd oeuvre.

Van Ruyssevelt bracht vrijwel zijn gehele leven door in zijn geboortestreek, in dorpen als Bazel, Temse en Essen. Hij werd opgeleid aan de academie van Antwerpen en kwam daar zes jaar na zijn afstuderen in dienst, een paar dagen per week, als docent etsen. Het leven binnen die kleine sfeer was echter genoeg voor hem. Geplaagd door depressiviteit was hij ongelooflijk productief; zijn oeuvre bestaat uit schilderijen, gouaches en vooral veel, veel grafiek. Daarvan wordt nu een selectie getoond in Fondation Custodia, in Parijs, dat veel van zijn werk bezit; vrijwel het hele grafische oeuvre berust ook in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum.

Van Ruyssevelt reisde bijna niet. Bijna al dat grafische werk is ontstaan in zijn huis, dat eigenlijk één groot atelier was. Hij nam de meest eenvoudige onderwerpen, wat flessen op de planken vloer, een stoel, een paar beeldjes op een schoorsteenmantel, bloemen in een vaas. Maar de variatie is enorm. De meeste indruk maakte op mij een serie grote etsen die hij als student maakte, ruime uitzichten over de daken van Antwerpen met veel lucht erboven, en intieme uitzichtjes op het schuurtje in zijn achtertuin. Daarna ontwikkelt zich een fenomenaal kunstenaarschap. Zelden zie je iemand die het grafische metier zo diep doorgrondt, met herhalingen en nieuwe staten die altijd verder lijken te zoeken, in bijna eindeloze gradaties tussen diep zwart en volledig wit.

Van Ruyssevelts streven was dat ‘elk onderdeel in het werk, tot het minste vlekje of streepje, moet bijdragen tot het geheel. Niets mag van zijn plaats te bewegen zijn.’ Dat heeft misschien iets hermetisch, of zelfs claustrofobisch, maar tegenover dat grafische werk staan uitbundig gekleurde gouaches, met blinkende zon op onbetekenende dorpstraatjes, of ‘gloeiende bloemen’; de catalogustekst vergelijkt ze met Pierre Bonnard, Rik Wouters en David Hockney. Dat lijkt mij terecht.

Jozef Van Ruyssevelt, Werk op papier. Fondation Custodia, Parijs, t/m 30 april; fondationcustodia.fr. Catalogus door Gijsbert van der Wal, Varik, De Weideblik, 2016


Beeld: Jozef Van Ruyssevelt, De glazen bol, 1981. Pastel, 80 x 100 cm (FONDATION CUSTODIA, COLLECTION FRITS LUGT, PARIS); (2) Jozef Van Ruyssevelt, Achterbuurt, 1963. Ets en aquatint, 317x445mm (PARTICULIERE COLLECTIE, BELGIË)