Intifada 2000, de Al Aksa-intifada, joodse intifada, godsdienstoorlog, burgeroorlog, de Palestijnse onafhankelijkheidsoorlog: Israelische en Arabische media weten van gekkigheid niet meer hoe ze de nu al bijna drie weken durende geweldsgolf moeten betitelen. Israel en de Palestijnse staat in wording trillen op hun toch al zo wankele fundamenten, zelden was de puinhoop zo groot. Wegen in Oost-Jeruzalem zijn afgesloten; op strategische punten in West-Jeruzalem staan tanks; dagenlang kon je niet zonder gevaar van Tel Aviv naar Tiberias in het noorden reizen; honderden Arabische winkels, vrachtwagens en personenauto’s zijn vernield; goedkope Palestijnse krachten in Israelische restaurants worden gemolesteerd door opgeschoten joodse jongeren; moskeeën, synagogen en graven van joodse heiligen zijn in vlammen opgegaan; twee Israelische soldaten worden in Ramallah gelyncht door een woedende meute; een Amerikaans-Israelische rabbijn wordt nabij Nablus in koelen bloede doodgeschoten; een twaalfjarige Palestijnse jongen wordt voor een camera van de Franse televisie al dan niet bewust door een Israelische scherpschutter doodgeschoten; ongehinderd ontvoert de Hezbollah drie Israelische soldaten bij de Libanese grens; Cobra-helikopters en marineschepen van het Israelische leger bombarderen strategische Palestijnse posities; Yasser Arafat heeft de belangrijkste bommenmakers van Hamas vrijgelaten en heel Israel vreest ieder moment nieuwe zelfmoordaanslagen.

Een Israelische generaal meldt geruststellend dat er (nog) geen dreiging is van een totale Midden-Oosten-oorlog en dat de reservisten daarom nog niet gemobiliseerd worden. Alle familieleden van VN-medewerkers in Israel, de Gazastrook en op de Weste lijke Jordaanoever zijn in allerijl geëvacueerd (iets wat zelfs niet gebeurde tijdens de Golf oorlog). De Engelse regering heeft al haar onderdanen in die gebieden geadviseerd naar Tel Aviv te vertrekken (waar de beroemde houseparty’s overigens gewoon doorgaan), of beter nog, de regio te verlaten. De vijfduizend Amerikaanse fundamentalistische christenen die afgelopen zondag ter gelegenheid van het Loofhuttenfeest door Jeruzalem paradeerden, weten het zeker: Armageddon now! De Eind tijd, helder beschreven in het boek Open ba ringen, is aangebroken en Jezus zal spoedig terugkomen.

De waanzin lijkt compleet, maar er blijkt uiteindelijk toch verband te bestaan tussen de schijnbaar onverklaarbare dieptepunten van de afgelopen weken.

Het bezoek van havik Ariel Sharon aan de Tempelberg, door moslims Haram al Sharif (Het nobele heiligdom) genoemd, was de vonk in het kruitvat. Sharon en premier Barak, die het bezoek uit politiek lijfsbehoud toestond, wisten heel goed dat er precies tien jaar geleden eveneens massale rellen uitbraken op de Berg.

De Getrouwen van de Tempelberg, een joods-extremistische groepering die naar een nieuwe joodse tempel streeft op de plaats waar nu de Aksa-moskee staat, wilde alvast de symbolische hoeksteen plaatsen. De politie wist de krankzinnige actie op het laatste moment te voorkomen, maar het onheil was al geschied. Duizenden moslims gooiden stenen naar biddende joden bij de Klaagmuur, waarna de Israelische politie het vuur opende en negentien Palestijnen doodschoot op het plein voor de Aksa-moskee.

Uitgerekend deze week wil Gershon Salo mon, de leider van de extremistische Getrou wen van de Tempelberg, opnieuw proberen de hoeksteen te gaan plaatsen. De mank lopende oorlogsveteraan is net terug van een fundraising tour door de Verenigde Staten: «Ik heb enorm veel Amerikaanse sympathisanten, joden en christenen, die ons doel ondersteunen. Ze schenken me geld, goud, zilver, instrumenten voor de tempelrituelen die de priesters weer gaan uitvoeren. Kijk, ik heb zelfs een moderne trompet gekregen van een aanhanger.»

Salomon gelooft dat de Messias pas komt als de Tempel is herbouwd.

De beruchte hoeksteen staat nu nog in Oost-Jeruzalem, als een soort verkeerszuil op een kruispunt nabij het Amerikaanse consulaat en het YMCA-hotel. Salomon heeft er veel vertrouwen in dat de Israelische politie hem dit keer wel toegang verschaft tot de Tempel berg. Hij heeft bovendien een oplossing voor de brandende kwestie: «We breken de Rots koepel en de Aksa-moskee steen voor steen af en versturen de hele boel keurig naar Mekka. Daar kunnen ze hun heilige gebouwen dan weer opbouwen. De moslims bidden op onze Tempelberg richting Mekka, met hun kont naar de Rotskoepel, waar ooit onze Hei lige Ark heeft gestaan. Dat zegt toch genoeg, wie provoceert nu wie?»

Adnan Hoesseini, de manager van de Rots koepel en de Aksa-moskee, windt er geen doekjes om: «Dit is helemaal geen tempelberg. Als ik uit mijn raam kijk zie ik een prach tige moskee en geen tempel. Archeologen hebben nog nooit enig bewijs gevonden voor het bestaan van de tempel. We moeten de zaken bij hun naam noemen. Dit is een islamitisch heiligdom, joden hebben hier niets te zoeken. Allah heeft zo beschikt, daarmee is de zaak afgesloten. De joden hebben genoeg plekken waar ze kunnen bidden. Als ze met ons in vrede willen leven, zullen ze moeten afzien van hun claim op de ‹tempelberg›. Samen op de berg wil ik ook niet. Na meer dan dertig jaar bezetting heb ik genoeg van Israelische soldaten bij onze heiligdommen.»

Jon Seligman, een Israelische archeoloog die verantwoordelijk is voor de oudheden in Jeruzalem, is het volledig oneens met Hoesseini: «Niemand heeft ooit gegraven op de Tempelberg. Adnan Hoessini’s claim dat er geen bewijs is, is dus volkomen onzin en alleen gebaseerd op politieke opvattingen. Er zijn voldoende andere bronnen die het bestaan van de tempel bewijzen: teksten die gevonden zijn op muren, de trappen die ernaartoe leiden, de geschriften van de Romeinse geschiedschrijver Josephus Flavius, een opgegraven plakkaat dat niet-joden verbiedt de tempel te betreden. De Tempelberg is door de eeuwen heen het centrum van de drie grote religies geweest. Het is niet toevallig dat de moslims uitgerekend op die plek de Aksa-moskee hebben gebouwd en dat ze niet zomaar een lege plek uitkozen. Als archeoloog gruw ik overigens van het idee om op de Tempelberg te graven. Dan moet je namelijk eerst de Rotskoepel ontmantelen, een van de belangrijkste en mooiste voorbeelden van islamitische architectuur in de wereld. Je kunt op de Tempelberg bovendien geen opgravingen doen, omdat het een actieve religieuze plek is waar iedere dag moslims komen bidden. Graven onder de berg, als dat al technisch mogelijk zou zijn, sluit ik uit vanwege de politieke gevolgen.»

De status van Jeruzalem en de Tempelberg vormt met de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen het belangrijkste en laatste obstakel in het vredesproces (dat volgens de betrokken partijen nu definitief morsdood is).

De Israelische premier Ehud Barak leek even bereid de door Israel zelf verklaarde soevereiniteit over de Tempelberg op te offeren en de plek onder VN-toezicht te plaatsen. De helft van de Israelische bevolking heeft weinig op met de religieuze waarde van de Tempel berg en neemt genoegen met de Klaagmuur als nationaal symbool. De Klaagmuur, waarvan de zichtbare stenen overigens door de Ottomanen zijn gebouwd, is verworden tot een kitscherig plein waar soldaten hun dienstplicht afsluiten, barmitswa’s worden gevierd en internationale popsterren en acteurs briefjes met boodschappen aan God in de voegen proppen. Yeshayahu Leibovitz, de grote (vrome) Israelische denker, noemde de Klaag muur ooit de disco van de goddelijke aanwezigheid en stelde daarom voor de naam in Diskotel te veranderen («kotel» is de He breeuw se aanduiding voor de Klaagmuur). Leibovitz zou zich in zijn graf omdraaien als hij de Tempelwachters zou zien die nu voor de Mughrabi-poort , de enige poort waardoor niet-moslims de Berg kunnen betreden, zijn geposteerd. Shimshon, een bleke bebaarde Israelische vrijwilliger, laat trots zijn paarse pet zien waarop in het Hebreeuws «Tempel wachter» staat. Shimshon: «Ik leg joodse toeristen uit welke rituele handelingen ze moeten verrichten alvorens ze de heilige Tempel berg kunnen betreden. En ik laat ze op een plattegrondje zien op welke plek precies de Heilige Ark en het Heiligste der Heilige stonden. Het is voor joden streng verboden om dat stukje grond te betreden.»

Het verbod voor joden om te bidden op de Tempelberg vindt Shimshon bespottelijk: «Joden in de hele wereld bidden dagelijks in de richting van de Tempel, maar op de Tempelberg is het verboden. Ik ben zelf nog nooit op de Tempelberg geweest, voor mij is de plek te heilig. En met mijn pet zou ik daar zeker gemolesteerd worden, of gelyncht. Daarom sta ik hier, om symbolisch te laten zien dat wij joden over de plek heersen.»

Individuen als Ariel Sharon, Gershon Salomon en de Tempelwachters kunnen ongestoord doorgaan met hun provocaties en worden indien nodig beschermd door de Israelische politie. In de jaren tachtig probeerde de Joodse Ondergrondse explosieven te plaatsen in het tunnelnetwerk onder de Tempelberg, met als doel de Aksa-moskee op te blazen. De poging werd op het laatste moment verijdeld. In 1996 opende de toenmalige premier Benjamin Netanyahu een tunnel in de nabijheid van de Tempelberg. Palestijnse moslims vermoedden opnieuw een complot tegen de Aksa-moskee en er braken bloedige rellen uit: zestien Israelische soldaten en zeventig Palestijnse politieagenten lieten het leven.

De Israelische regering had kunnen weten dat de Aksa-moskee eveneens voor Israelische Arabieren een uiterst belangrijk symbool is. Amper een maand geleden nog hield de Isla mitische Beweging (die succesvol meedoet aan de Israelische gemeenteraadsverkiezingen) in het stadje Umm Al Fahm een grote «Redt de Aksa»-demonstratie. «Wij zullen geen tranen maar bloed vergieten als de Aksa-moskee in gevaar komt», riep leider Kamal Khatib luid en duidelijk voor de camera’s van de Israelische televisie.

Een dag na Sharons provocatie brak in Umm Al Fahm en tientallen andere Israe lisch-Arabische steden en dorpen de intifada uit, door het dagblad Yediot Achronot met een grote kop omschreven als een burgeroorlog. Kamal Khatibs waarschuwing bleek terecht en dertien Israelische Arabieren werden doodgeschoten door Israels politie en leger. Wegen werden gebarricadeerd, gemaskerde jongeren gooiden met stenen naar Israelische auto’s, postkantoren en overheidsgebouwen werden in brand gestoken, evenals Israelische staatsbossen (die vaak gebouwd zijn op verwoeste Palestijnse dorpen). De angst van rechtse Israeli’s dat hun «staats-Arabieren» altijd al een potentiële vijfde colonne hebben gevormd in het hart van Israel leek gegrond.

Het vlammende protest van de Israelische Arabieren, die twintig procent van de totale bevolking uitmaken, was niet alleen gericht tegen Sharons provocatie. Ze hebben er schoon genoeg van als tweederangsburgers te worden behandeld. Tot het midden van de jaren zestig leefden Israelische Arabieren onder een strikt militair bewind en waren uitgaansverboden en reisbeperkingen aan de orde van dag. Op de luchthaven Ben Goerion worden ze steevast aan vernederende inspecties onderworpen terwijl joodse Israeli’s zonder enig probleem door de veiligheidsinspectie heen wandelen. Bij de Israelische luchtvaartmaatschappij El Al worden Israelische Arabieren niet aangenomen; zelden of nooit krijgen ze hoge functies bij overheidsinstanties. De Arabisch-Israelische gemeenschap heeft het hoogste werkloosheidspercentage van het land. In de haast opgehangen posters in Akko, Haifa, Jaffa en Nazareth logen er niet om, met teksten als: «Religieuze tolerantie in de joodse staat is schieten op biddende Arabieren» en «Schiet op me, ik ben een Arabier».

Het feit dat de Israelische politie op demonstrerende Israelische Arabieren met scherp schoot en tegen eveneens massaal demonstrerende joden slechts traangas en waterkanonnen inzette, maakte duidelijk dat er in Israel sprake is van eersterangs- en tweederangsburgers.

Ook de joodse intifada, een term die Israelische kranten gebruiken voor het oproer in tientallen joodse steden en dorpen, heeft vooral een sociaal-economische achtergrond. In Jaffa, Tiberias, Bat Yam en Haifa waren het vooral kansarme, vaak niet-religieuze jongeren van Noord-Afrikaanse en oriëntaalse afkomst die protesteerden tegen het Palestijnse geweld en «Dood aan de Arabieren» schreeuw den. Dergelijke protesten, maar op veel kleinschaliger niveau, waren voor het laatst voorgekomen in 1971, toen de Zwarte Panters onder leiding van Charlie Biton fel demonstreerden tegen de discriminatie van oriëntaalse joden. De nieuwe generatie «Zwarte Panters» stak de afgelopen weken onder meer moskeeën in brand, naar hun zeggen als wraak voor de vernietiging van joodse heiligdommen in Palestijns autonoom gebied.

Daarmee is nog niet gezegd dat er sprake is van een godsdienstoorlog. Voor de Palestijnse Autoriteit was de nabijheid van de vorige week door een menigte woedende Palestijnen gesloopte yeshiva (joodse leerschool) bij aartsvader Jozefs graf in Nablus slechts een voorwendsel voor Israelische militaire aanwezigheid op puur Palestijns gebied. «Spijkers van Juha» noemen de Palestijnen dergelijke zwaarbewaakte joodse enclaves in de autonomie. Juha was een legendarische Arabier die op een dag besloot zijn huis te verkopen. Hij verkocht het voor weinig geld aan de nieuwe eigenaar, op voorwaarde dat hij het recht bleef houden op een spijker in de muur van het huis. De dag na de verkoop stond Juha voor het huis. «Wat kom je doen?» vroeg de eigenaar, waarop Juha antwoordde dat hij zijn spijker kwam bezoeken. De dag erop eiste hij dat hij zijn jas aan de spijker mocht hangen, en het verhaal verloopt van kwaad tot erger.

Burgemeester Ghassan Shaka'a van Nablus heeft verklaard dat een onafhankelijke instantie moet uitzoeken of de voormalige yeshiva inderdaad gebouwd is bij het graf van de bijbelse Jozef. «Als hij er ligt begraven», vertelde Shaka'a, «mogen joden er weer bidden, maar bij mijn weten ligt Jozef in Egypte begraven en heeft hij Nablus nooit bezocht.»

Feit blijft dat er dagelijks tien keer zoveel Israelische militairen rond het graf aanwezig waren dan biddende kolonisten. Die kolonisten, meestal van Amerikaanse afkomst, zijn aanhangers van extremistische (verboden) partijen als Kach en schromen er niet voor om Palestijnen in Nablus en omringende dorpen te intimideren met wapenvertoon en -gekletter. De sloop van de yeshiva bij Jozefs graf en van een synagoge in het anders zo rustige Jericho waren voor Shimon Peres, de peetvader van de Oslo-akkoorden, de reden om te stellen dat Arafat niet in staat is joodse heiligdommen te beschermen in de Palestijnse autonomie en dat hij daarom zeker geen soevereiniteit mag krijgen over de Tempelberg.

Arafat lijkt, onder het voorwendsel van een religieuze oorlog om de Tempelberg, definitief te hebben opgeroepen tot een Palestijnse onafhankelijkheidsoorlog. Zijn onderdanen zijn zwaar gefrustreerd omdat hij op 13 september jongstleden de Palestijnse staat niet eenzijdig durfde uit te roepen en Arafat was gedwongen zich van zijn sterkste kant te laten zien. De huidige strijd heeft alles weg van een gerichte onafhankelijkheidsoorlog. De doelen zijn joodse nederzettingen, joodse kolonisten, Israelische legerbases en synagogen in bezet gebied, kortom allemaal symbolen die de Israelische aanwezigheid in de Palestijnse staat in wording vertegenwoordigen. De kans dat Arafat een militaire overwinning behaalt, is uitgesloten.

«Oslo» is dood, Barak is op nationaal niveau politiek dood en Arafat is in ieder geval op internationaal niveau politiek op sterven na dood. In Israel heeft hij geen greintje sympathie meer bij uitgesproken progressieve politici en opiniemakers die het vredesproces tot voor kort nog ondersteunden. Het moeizaam opgebouwde, broze vertrouwen tussen joodse en Arabische Israeli’s is in een klap weggevaagd. Israel is teruggeworpen in de tijd van de intifada en dreigt in het Midden-Oosten opnieuw de «jew amongst the nations» te worden.

Tijdens de spoedconferentie in Egypte is gebleken wat de gevolgen zijn van de geweldsgolf die door zowel Arafat als Barak is ge creëerd. Ministers uit beide kampen scholden elkaar uit voor rotte vis. Het akkoord is gedoemd een vroege dood te sterven in een regio die van oudsher van geweld, godsdienstwaanzin, broedertwisten, haat, leugens en valse beloftes aan elkaar hangt.