
Tot aan de betreurenswaardige vergissing van de Belgische Opstand in 1830 was Peter Paulus Rubens (1577-1640) onbetwist de grootste kunstenaar aller tijden uit de Lage Landen, en dat had hij gewoon moeten blijven. Uit spijt en nijd hebben de noorderlingen zich echter geworpen op de runner-up, Rembrandt. Daar zitten wij mooi mee, want bij elke confrontatie met Rubens is te zien hoeveel groter diens talent was, of liever: diens talenten.
Rubens is de betere tekenaar, de betere colorist; hij is een begenadigd portret- en landschapsschilder maar hij kan ook het zeer grote werk aan, de grote altaarstukken, de grote fresco’s, waar Rembrandt (tot zijn chagrijn) nooit echt aan toe kwam. Daarbij was hij ook nog intellectueel en diplomaat, hoofs, wellevend en elegant. Rubens reisde wél uitgebreid door Italië en Spanje, hij werd wél door koningen en hertogen ontvangen, hij schopte niet zijn huwelijksleven en zijn financiën in de war, kortom, in de woorden van Friso Lammertse (conservator in Museum Boijmans): ‘Rubens kon alles. Werkelijk alles lukte hem.’ Zijn eigendunk was dermate stevig dat hij in 1622 solliciteerde naar de opdracht voor de beschildering van het plafond van Banqueting House in Londen, met de woorden: ‘Mijn talent is zodanig dat bij geen enkele onderneming, hoe groot de afmetingen ook mogen zijn, en hoe gevarieerd ook het onderwerp, ooit mijn zelfvertrouwen tekortgeschoten is.’ Hij kreeg de baan. Het aardige is dat hij in 1630-1632 eerst een pakketje schetsen naar Londen stuurde. Aan dat soort schetsen wijdt Boijmans een bijzondere tentoonstelling, vrucht van een lange en innige samenwerking met het Prado, Madrid.
Rubens is een van de weinige schilders die olieverf gebruikte om zijn ideeën uit te testen. Barocci, Tintoretto en Veronese deden dat eerder ook al, maar zij hielden toch meer van de tekening om hun gedachten te bepalen. Rubens is de eerste die de olieverfschets systematisch inzette als onderdeel van zijn creatieve proces. Er zijn er nog zo’n vijfhonderd van bewaard – een groot deel ervan berust in Rotterdam, de tentoonstelling toont er zo’n zeventig. Ze dienden voor het vastleggen van ‘eerste ideeën’, als aanwijzing voor zijn medewerkers en assistenten, soms als probeersel voor een potentiële klant. Ze zijn meestal in kleur, maar niet altijd, soms zeer los, met dunne verf, waarbij de ondergrond en de haast van de streek zichtbaar blijven, maar soms ook volledig uitgewerkt.
De kunsthistoricus Peter Sutton schreef dat je nergens dichter bij Rubens’ ‘muscular and agile mind’ komt dan in deze schetsen, en nooit dichter bij het pure moment van de conceptie van een groot werk. Het zijn in alle ruwheid ook werkelijke kunstwerken, dat wil zeggen dat ze het dichtst komen bij wat toen als de hoogste waarde van een kunstenaar gold: het vermogen tot ‘inventie’, het putten uit de bronnen, het werk van de grote voorgangers, om vervolgens de geest de vrije teugel te geven en te komen tot iets volstrekt nieuws. Ik gebruik het woord ‘genie’ zo min mogelijk, maar hier kom ik in de verleiding: zo tomeloos briljant is het.
Pure Rubens. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, t/m 13 januari. boijmans.nl