Of ik me zorgen maakte, vroeg de fysiotherapeut.
Ik lag op een bank, met mijn hoofd op een smal rolkussen.
Ik vind het een moeilijk moment, als mensen uit de (semi-)medische stand vragen of je je zorgen maakt. Het is een variant op ‘hoe vind je zelf dat het gaat’, het type vraag dat niet echt een vraag is, meer een voorbode van iets onherroepelijks.
Ik piepte dat ik me alleen maar afvroeg of dit het begin van het einde was.
Ze hield even op met het kneden en buigen van mijn linkerbeen, en keek me aan. Ze had een blonde paardenstaart, en een volkomen goedhartig gezicht. Hoe kan iemand zo goedhartig zijn, ik had het me bij binnenkomst al afgevraagd.
Haar goedhartigheid bestond er ook uit dat ze me serieus nam. Ze zei bijvoorbeeld niet dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen, wat ik misschien wel prettiger had gevonden. In plaats daarvan vertelde ze dat ze gisteren nog iemand had gehad… Volgde een casus waarvan ik de ins en outs liever niet had gehoord. Over een kleine misstap en de grote gevolgen.
Van het een kwamen we op het ander. Het einde der tijden, het hing in de lucht. De dag ervoor had ik het er met een collega over gehad; hij had visioenen van een uitgeputte aarde die op zeker moment verlaten moest worden. En ’s middags kwam het bij een rondetafelgesprek aan de orde. Er kwam een grote steen op ons af denderen, zo zei een van de sprekers rustig en weloverwogen. Het was een cumulatief gevaarte van klimaat, migratie, terrorisme. We hadden nooit in prettige tijden geleefd, maar dit was anders. Acuter.
Ik was een aartsrelativist, ik gebruik maar even laf de verleden tijd. Dat iedereen er altijd maar van overtuigd is in de ergste der tijden te leven… Ik dacht dat het bij het menselijk gedoe hoorde. Elke epoque zijn eigen monsters. Maar ik durf dat niet goed meer te zeggen. Voor je het weet denken mensen dat je niets weet, of niet echt wil nadenken. Dat je egocentrisch bent, en oppervlakkig. Wat niet wegneemt dat ik bij het einde der tijden allereerst aan dat van mezelf denk: dat ik niet meer kan hardlopen. Of de trap op kan snellen. Dat ik me nooit meer op hakken mag voortbewegen.
’s Nachts lag ik erover na te woelen, terwijl ik mijn linkerbeen probeerde te strekken zoals me was opgedragen, en de regen tegen de ruiten kletste.
Waarover ik me nu écht zorgen maakte, behalve het gebruikelijke.
ik denk
als het regent
laat ze niet nat worden
en als het stormt
vat ze geen kou
en ik denk ook
dat dat denken
niet helpt
Als ik zou zeggen dat ik wakker lag van oliesmokkel, of van fraude, van IS of van ijsbergen, dan zou ik me voelen als Richard Krajicek die in een tv-gesprek gevraagd werd hoe hij aankeek tegen de toestand in de wereld en verklaarde zich oprecht zorgen te maken over het begrotingstekort.
’s Nachts wordt de mensheid een abstractie, de aarde slechts een draaiende stip. Pas door in te zoomen, zie je de lichtjes. Kom je nog iets dichterbij, dan worden de gebouwen ramen waarachter zich silhouetten in en uit elkaar bewegen. Ik zie mijn fysiotherapeut, haar blonde haren liggen uitgespreid op haar hoofdkussen, ze slaapt alleen, ik kan me niet voorstellen dat zij een vriendje heeft dat net zo goed in de wereld staat als zij, die oploopt met zwervers, ze een broodje geeft, het niet erg vindt als ze zeggen liever een blikje bier te krijgen. Ze geeft het ze niet, maar ze is blij dat ze hun behoeftes onder woorden durven te brengen.
‘Waar geloof jij in?’
Ik had het haar gevraagd. Als iemand met je lichaam bezig is, is alles geoorloofd. Ze zei dat ze geloofde in vrijheid. Of ik de boeddhistische monnik Thich Nhat Hanh kende – ze schreef de naam voor me op. Dat het zaak was sommige plantjes in jezelf water te geven, en andere niet.
Ik draaide me op mijn andere zij, en weer terug, mijn been kwam er achteraan gesleept. Ik piekerde over parken en woestijnen, welke plantjes ik maar moest laten verdorren en welke ik nog kon opkweken. Ondertussen maakte de man die al zo lang naast me sliep steeds meer leven, hij piepte en slaakte gemoffelde kreten, hij schopte en hij trapte. Ik wist niet welke zorgen hij had.
Ik zou hem wakker willen maken, zeggen dat het allemaal maar een droom was.