Er komen in de literatuur genoeg slechte mensen voor, maar zelden blijven ze echt onsympathiek. Een weerzinwekkend zelfportret is al helemaal zeldzaam. Rousseau en Leiris hebben het in hun zogenaamde radicale eerlijkheid op de koop toe genomen, maar wekten juist door hun biecht begrip. Alleen Coetzee wist zichzelf in Portret van een jongeman te schande te maken. Irene Dische (1953) beoogde zoiets, zo lijkt het even, door haar grootmoeder de familiegeschiedenis te laten vertellen. «Dit gruwelijke verhaal gaat namelijk over mijn kleindochter, over het hoe en waarom van haar leven, een soort biecht, die ik voor haar wil opschrijven omdat ze in haar leven een punt heeft bereikt waarop ze dringend opruiming moet houden in haar geweten.» Om het over haar in Amerika geboren kleindochter Irene, Yankee, te kunnen hebben, moet de hele doopceel gelicht, van de hele familie: vanaf het huwelijk van de Rijnlandse Elisabeth met de tot het katholicisme bekeerde joodse chirurg Carl Rother uit Opper-Silezië. Het racisme dwong hem eerder dan de rest van zijn familie naar Amerika te emigreren, een ramp. Pas door de komst van vrouw en dochter werd de arts uit de puree geholpen. Zonder sterke vrouw zijn de mannen in dit succesverhaal nergens.

Het is een rechttoe, rechtaan van jaar tot jaar verteld verhaal dat, hoe kleurrijk de verschillende personen ook zijn, alles aaneenrijgt. Die eentonigheid is vooral het gevolg van de altoos montere, laconieke en soms wat jofele toon van de vrouw die elk jaar als haar laatste aankondigt. De ironie van Vrome leugens (1987), Disches debuut, is een maniertje geworden, niet alleen van de vertelster. Afgezien van wat smalende opmerkingen, die meer betrekking hebben op Dische, het joodse genie van wie dochter Renate het kind Irene krijgt, komt de kleindochter er goed van af. Een biecht of gewetensonderzoek wordt het niet. In feite amuseert de vertelster zich kostelijk met de strapatsen van de voormalige angsthaas die onverveerd door Afrika en het leven struint. Maar de ware hoofdpersoon is Renate, de dochter van de vertelster en moeder van Irene – tot op hoge leeftijd is zij de sterke vrouw in optima forma, toonbeeld van moed.

Over zichzelf blijft de vertelster betrekkelijk vaag; ook na haar dood in 1987 houdt zij toezicht op alles en iedereen tot zij aan Gods rechterhand haar Renate voorgoed bij zich heeft.