Afrikaans vluchtelingen en migranten in een tentenkamp bij het Tiburtina- treinstation in Rome, 2018 © Antonio Masiello / Getty Images

Naast de daklozen die er op kartonnen dozen touw de nacht doorbrengen is er deze avond een aantal nieuwe gezichten op Termini, het grootste metro- en treinstation van Rome. Het is middernacht en Jibu en Fernando, twee twintigers uit Senegal en Guinee, zijn gestrand omdat het openbaar vervoer eerder is gestopt. ‘Ik zeg het je eerlijk, Italianen zijn racisten’, zegt Jibu. Als ik vraag of dat klopt reageert Fernando verbaasd: ‘Je hebt het toch met eigen ogen gezien?’

Hij verwijst naar een incident dat twee uur geleden plaatsvond. Toen ik op San Giovanni geen metro-aansluiting kon vinden bestelde ik een Uber naar Termini. Fernando wilde samen met een Nigeriaanse jongeman meerijden zodat ze hun laatste trein konden halen. Na een paar minuten wachten zagen we de bestelde Uber naderen. Maar toen de chauffeur door het raam van zijn Mercedes Benz E-class zag dat het drie zwarte mannen waren die op hem wachtten, besloot hij de rit te annuleren. En zo werd ik een personage van mijn eigen reportage.

Elf jaar geleden kwam ik als uitgenodigde vluchteling naar Nederland. Ondanks wat nare ervaringen ben ik goed ontvangen, zo goed dat ik een reis van vluchteling naar burger heb gemaakt. Ik leef een Europese droom. Maar de werkelijkheid leert dat die droom niet voor iedereen is weggelegd. De Europese maatschappij is sinds ik hier kwam wonen radicaal veranderd. Populisten en nationalisten oefenen niet alleen vanaf de zijlijn invloed uit op het migratiedossier, ze spelen een steeds actievere rol. Helemaal in Italië, waar de Liga en de Vijfsterrenbeweging samen een regering vormen. Eind vorig jaar nam het Italiaanse parlement de omstreden migratiewet van Matteo Salvini aan, die de humanitaire verblijfsvergunning afschafte. Als gevolg daarvan werden honderden nieuwkomers uit de zogenaamde welkomstcentra weggehaald. Zij belandden grotendeels op straat. Ik ben naar Rome gekomen om met eigen ogen te zien welke weg Afrikaanse migranten en vluchtelingen moeten begaan om de Europese droom die ik leef te bereiken, en welke prijs ze daarvoor moeten betalen.

‘Zie je dat gebouw daar achter dat hek? Daar sliepen wij.’ Mamadou Lamine Cisse, een Senegalese jongeman, woont nu acht maanden in Rome. We staan aan de achterkant van het Tiburtina-metro- en treinstation, op een steenworp afstand van het beruchte Piazzale Maslax, een tentenkamp dat onderdak bood aan honderden migranten en meerdere malen door de Italiaanse politie werd ontruimd (27 keer sinds 2015). Een maand voor mijn komst is het tentenkamp definitief ontruimd, waardoor migranten als Lamine op straat kwamen te staan. ‘Die ontruiming lijkt wel gisteren’, zegt hij. ‘Maar we moeten verder leven. We hebben geen andere keuze.’

Met zijn vrienden Moustapha en Aliou lopen we door het voormalige kamp. We passeren een Senegalese man van een jaar of vijftig die op een matje ligt, een colafles naast hem. ‘Hij is niet zo goed bij zijn hoofd, getraumatiseerd’, zegt Lamine. Hij begroet hem netjes in Wolof, een taal uit Senegal. Ze lachen samen. ‘Deze man heeft ooit een normaal leven geleid. Maar hij kreeg zijn contract niet verlengd en nu is hij hier op straat geëindigd. Echt waar, wij Afrikanen denken niet na over morgen. Ik zeg altijd: nu ben je nog jong en heb je kracht. Er komt een moment dat je geen kracht meer hebt. Je moet in morgen investeren.’ Met zijn lengte van twee meter en zijn 25 jaar bevindt Lamine zich duidelijk op zijn fysieke hoogtepunt.

Op zijn hoofd heeft hij een opvallende zwarte muts met in witte letters: ‘Queens get the money’. Daaronder draagt hij een zwarte jeans, een zwart T-shirt en een jasje van namaakleer. Zijn broek houdt hij omhoog met een neppe Gucci-riem. Op het eerste gezicht is hij een gewone twintiger die er verzorgd uitziet. Totdat hij begint te vertellen over zijn reis naar Italië en zijn verblijf in het tentenkamp. ‘Ik heb negen maanden in Algerije doorgebracht, dat was heel moeilijk. Ik kreeg geen verblijfsvergunning van het consulaat.’

Hij werd gedwongen om een baan te zoeken in het zwarte circuit en werkte twee maanden, zonder salaris te ontvangen. Hij was machteloos. ‘Je kunt niet naar de politie want je hebt geen papieren. Daardoor was ik toen ik hier kwam voorbereid op het systeem hier. Arabieren zijn erger dan Italianen. Er zijn veel overeenkomsten, maar hier kun je tenminste een document krijgen.’

Afrikaanse migranten en vluchtelingen bij een verlaten penicilline­fabriek in Rome © Stefano Montesi / Corbis / Getty Images

Het voormalige tentenkamp is nu omringd door een grijs ijzeren hekwerk, met daarop protestleuzen als ‘Migration is not a crime’. Op het terrein staat een oud pand met droog gras eromheen. Nergens een teken van leven. Lamine en zijn vrienden halen herinneringen op. ‘Dit is hoe wij ons ontbijt klaarmaakten.’ Aliou laat een foto zien: een houtvuur met een ketel om thee te zetten. ‘Dit is toch geen leven? Dit is toch geen Europa?’ stelt Moustapha, die vooral klaagt over het leven in Italië. De manier waarop de politie het kamp ontruimde vindt Moustapha typerend. ‘Ze kwamen heel vroeg, rond vijf uur, toen wij nog sliepen, zonder waarschuwing. Net als de maffia.’ Ik moet bekennen, het houtvuur om thee op te maken is niet het Europa dat ik ken, het doet mij eerder denken aan het Congolese dorp waar ik 26 jaar geleden ben geboren.

Aliou lijkt nostalgisch op de periode in het tentenkamp terug te kijken. Hij laat tientallen foto’s zien. Op de winterse foto’s zijn de tenten bedekt met een laagje sneeuw. Zonder verwarming brachten ze hun nachten door onder de plastic tentdoeken. De foto is genomen vanaf een heuveltje, waardoor je het tentenkamp goed overziet. ‘We moesten dat heuveltje op om ons te ontlasten’, zegt Aliou met een brede glimlach. Op een andere foto toont hij de binnenkant van zijn tent, met twee slaapplekken, een voor hem en een voor Lamine. Het is opvallend schoon. ‘Je moet het doen met wat je hebt’, zegt hij. ‘Dit was het enige huis dat wij hadden. Ik maakte het elke dag schoon.’

Als ik later de telefoonnummers van de jongemannen opschrijf, valt het me op dat Moustapha een Nederlands nummer heeft. Wat blijkt? Hij heeft twee maanden in Roermond gewoond, totdat hij door de politie naar Italië werd teruggestuurd vanwege de Dublin-regeling. Over Nederland is hij lovend. ‘Daar word je als mens behandeld. Je krijgt zakgeld, waardoor je de bus kunt betalen en mensen niet lastig hoeft te vallen.’ Over Italië blijft hij negatief. ‘Kijk om je heen, er ligt overal afval op straat. Dit ga je nooit in Nederland zien. Daar is alles netjes georganiseerd, er zijn zelfs fietspaden. Italië is geen Europa. Dit is net zo erg als Libië. Ze houden niet van ons.’

‘We moeten er goed uitzien en laten zien dat de beschaving uit Afrika komt. Dat je niets hebt betekent niet dat je er onverzorgd moet uitzien’

Lamine en zijn vrienden zijn netjes gekleed, met design-jeans en -schoenen. ‘De mensen hier kijken neer op Afrikanen’, zegt Omar, die zich later bij het vriendengezelschap aansluit. ‘We moeten er goed uitzien en laten zien dat de beschaving uit Afrika komt. Dat je niets hebt betekent niet dat je er onverzorgd moet uitzien.’ Omar is de oudste van de vriendenkring en spreekt het best Frans. Hij heeft zes maanden in Frankrijk gewoond, maar werd net als Moustapha teruggestuurd naar Italië, waar hij zijn eerste asielaanvraag deed. En net als Moustapha klaagt hij over Italië. ‘Wat is dit voor een land? Elke dag pasta al pomodoro eten? In ons land aten we tenminste vis.’ In Senegal had hij een bistro aan zee, maar vanwege de slechte economische vooruitzichten besloot hij alles achter te laten en de Europese droom na te jagen. ‘Economische oorlog is nog gevaarlijker dan een oorlog met kogels. Je sterft zonder het door te hebben. Wij zijn gekomen om terug te eisen wat Europeanen hebben gestolen in Afrika’, zegt hij.

Anders dan Moustapha en vrienden die naar andere Europese landen zijn doorgereisd, is Lamine juist van plan om in de Italiaanse samenleving te integreren. Het is aan alles te merken. Hij spreekt overduidelijk beter Italiaans en beklaagt zich over landgenoten die hier al langer wonen maar geen woord Italiaans spreken. ‘Sommigen wonen hier tien jaar, zonder de taal te spreken. Als ze documenten aanvragen, hebben ze een tolk nodig.’ Volgens Omar heeft Lamine makkelijk praten. ‘Lamine’s talenknobbel is te danken aan zijn koranschoon in Senegal, waar hij Arabisch moest leren. Dat is een ingewikkelde taal die je hoofd doet kraken. Alles wat daarna komt is makkelijker.’

Hoewel Lamine vastberaden is om van dit land zijn nieuwe thuis te maken is hij niet blind voor de problemen hier. Hij herinnert zich de dag dat de politie wilde controleren of hij drugs bij zich had. Een duidelijk geval van etnisch profileren. ‘“Go fuck yourself”, zei ik tegen ze.’ Of de keer dat hij met zijn Italiaanse ex-vriendin een wandeling maakte en een groepje Italiaanse mannen hem jaloerse opmerkingen naar zijn hoofd slingerde. Wat zo’n mooie vrouw toch met zo’n Afrikaan moest. ‘Ze dachten dat ik geen Italiaans sprak.’

Toch vindt Lamine dat je er het beste van moet maken. ‘Er zijn hier veel arme mensen, veel mensen hebben geen werk. Maar anderen zijn slim, hebben geld. Die hebben geen problemen met ons. We moeten niet generaliseren.’ Hij vertelt over Andrea Costa, coördinator van Baobab Experience, een vrijwilligersorganisatie die migranten helpt en daarom doodsbedreigingen ontvangt. ‘Hij is als familie voor mij. Door de steun van Andrea heb ik nu een document voor zes maanden en kon ik een training tot beveiliger volgen. Hij heeft de 750 euro inschrijfgeld betaald. Nu heb ik een certificaat.’ Lamine heeft volgende week al een sollicitatiegesprek bij een nachtclub.

Na het bezoek aan het oude tentenkamp lopen we terug naar het Tiburtina-station. Daar is een feest gaande, georganiseerd door Baobab Experience, die ook verantwoordelijk was voor het beheer van Piazzale Maslax, het ontruimde tentenkamp. Het feest is bedoeld voor migranten en vluchtelingen die na de ontruiming op straat zijn beland. ‘Om ze te laten weten dat ze niet alleen zijn’, zegt Raffaella Bracale, een architect die als vrijwilliger verantwoordelijk is voor de huisvesting en heeft geholpen om deze dag te organiseren.

Er hangen zo’n vijftig mensen rond. De meerderheid op het feest bestaat uit Afrikaanse vluchtelingen en migranten, met name uit Senegal en andere West-Afrikaanse landen. Een Italiaanse trommelband maakt muziek en dansbewegingen. 1WorldKitchen, een cateraar van ex-vluchtelingen, serveert maaltijden uit verschillende landen en culturen. Op het menu staan Eritrese, Koerdische en Noord-Afrikaanse gerechten. De Italiaanse staatstelevisie legt alles vast. Er hangt een gemoedelijke sfeer. Er zijn veel Italianen komen opdagen. Zij glimlachen, een aantal migranten kijkt somber.

Omar legt uit waarom migranten dit soort evenementen niet altijd leuk vinden. ‘Het draagt niet bij aan oplossingen voor onze problemen.’ Lamine sluit zich daarbij aan. ‘Ik zeg altijd: wij hebben geen eten of huis nodig. Wij willen papieren. Wij willen een baan.’ Bovendien zijn ze huiverig voor medelijden. ‘De ene keer delen ze koffie met jou en de volgende dag vind je je foto terug op Facebook waar ze opscheppen dat ze jou koffie geven’, zegt Omar.

‘Helpen is niet makkelijk’, zegt de 25-jarige Monique Yuma. Ze woont al haar hele leven in Rome. Haar vader, Yuma senior, komt net als ik uit Congo. Hij is geboren in de stad Lubumbashi en woont sinds 1982 in Rome. Haar moeder is Italiaans. Zij heeft als vrijwilliger bij Baobab Experience gewerkt, vooral in 2015, op het hoogtepunt van de zogenaamde vluchtelingencrisis. Monique is gestopt met haar studie psychologie vanwege financiële problemen, maar ook omdat ze de manier van onderwijs niet trok. Ze heeft kort gewerkt bij het opvangcentrum voor minderjarige nieuwkomers. Nu heeft zij drie bijbaantjes, bij twee restaurants als ober en bij Deliveroo als maaltijdbezorger. Daarnaast werkt ze aan haar eerste EP als zangeres en laat ze zich bijscholen bij haar vader, die als ingenieur werkt. Haar droom is om mediation te studeren. ‘Zodat ik mensen kan helpen om anderen te helpen. Want mensen weten vaak niet hoe ze moeten helpen.’

De winstgevende hulpindustrie heeft een destructieve psychische uitwerking op migranten, vindt Monique. Volgens haar zijn er drie soorten hulpverleners. ‘De eerste groep geeft een euro als je op straat bedelt en houdt daar een goed gevoel aan over. De tweede groep helpt omdat ze een lage dunk van zichzelf hebben. Helpen wordt voor hen een soort obsessie, ze moeten helpen om hun ego te vervullen.’ Monique heeft vooral moeite met de derde groep. ‘Die helpen omdat ze de doelgroep zielig vinden. Hoe kan een jongedame van mijn leeftijd tegen een oudere man “poor migrant” zeggen? Ik heb liever dat iemand zegt: “Hey vuile neger”, dan weet ik hoe het zit. Als mensen “arme migrant” zeggen, betekent het dat ze op migranten neerkijken. Mensen hebben een heel lange tocht doorgemaakt, ze zijn in Libië mishandeld en hebben trauma’s, maar dat wil nog niet zeggen dat ze niet kunnen spreken, dat ze niet gelijkwaardig behandeld moeten worden.’

De volgende dag haalt Monique mij op en lopen we samen naar haar ouderlijk huis. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is’, zegt ze. ‘Mijn vader werd vanochtend wakker, haalde de auto en ging voor het eerst in jaren naar de Afrikaanse supermarkt. Daar heeft hij bakbananen en andere Afrikaanse dingen gehaald. Mijn moeder zei dat hij aan het koken is. Dat doet hij normaal nooit.’

‘Het is een speciale dag dan’, zeg ik, terwijl Monique en ik donders goed weten wat er aan de hand is. Haar vader is blij om een landgenoot te verwelkomen, duizend kilometers ver van hun geboortehuis. ‘Ik weet zeker dat we heel veel gaan eten’, zegt ze.

Omar wil een ‘fatsoenlijk Afrikaans restaurant’ openen. ‘Met muziek, een leuke sfeer, met lokale kwaliteits­producten, zoals ik die had in mijn land’

We zitten aan tafel met Monique, haar jongere broer en een Italiaanse alleenstaande moeder van veertig met haar dochter van rond de twintig. ‘Ze zijn hier omdat ze het even niet goed hebben. Ze hebben geen huis of inkomen. Ze eten mee’, vertelde Monique’s moeder bij binnenkomst. Als eerste komt de lasagne bolognese op tafel. ‘Het wordt een combinatie van de Congolese en Italiaanse keuken vandaag’, zegt moeder. Na de lasagne volgt een grote pan kip met pindasaus. ‘Er zit peper in, dus eet voorzichtig’, zegt Yuma senior. Daarna brengt hij de bakbananen en fufu, een pap gemaakt van cassave-, maïs- of griesmeel. ‘Hoe lukt het jou om zo relaxt te eten zonder dat het aan je handen blijft plakken?’ vraagt Monique me, terwijl ze duidelijk moeite heeft om het gerecht dat ik sinds mijn geboorte eet te nuttigen. Ondertussen heeft haar broer tranen in zijn ogen van de peper. ‘Ik heb je gewaarschuwd’, lacht Yuma senior.

‘Er is veel veranderd in Italië’, zegt Monique’s vader na de lunch. ‘Toen ik hier in 1982 kwam was ik een van de eerste migranten. Je ziet het ook op de groepsfoto van de universiteit. Wij kwamen om te studeren en gingen meteen werken. Nu heb je een hele toestroom van migranten. Groepjes jongeren hangen rond in de stad. Ze lijken minder serieus, doelloos. Dat was in onze tijd wel anders.’ De resterende haren op zijn kalende hoofd zijn grijs, zijn gezicht is gegroefd. Hij is goed terechtgekomen, denk ik bij mezelf. Een vrouw. Twee kinderen. Een eigen bedrijf. Als ik hem spreek heeft hij net een nieuwe opdracht gekregen, licht installeren in een nieuw hotel bij de Romeinse luchthaven Fiumicino. ‘Dat geeft mij minstens een jaar werk.’ Eerder heeft hij het Vaticaan als klant gehad. Kortom, hij belichaamt de goede migrant die is geïntegreerd, terwijl de rondhangende jongemannen symbool staan voor de ongewenste migrant.

Een Afrikaanse migrant bij het Tiburtina-station, 2015 © Andrew Medichini / AP / HH

Tijdens mijn verblijf in Rome sprak ik veel van die migranten. Zoals de 32-jarige Joseph uit Ethiopië, die sinds drie dagen op het Termini-station sliep. Hij was al een paar weken werkloos en kon daardoor zijn kamer niet betalen. Het enige wat hij nog had was een plastic tasje met een deken erin. ‘Het valt vandaag best mee’, zei hij nadat ik hem vroeg hoe hij het volhield. ‘Maar gisteren en eergisteren was het erg koud.’ Hij wilde liever niet naar het opvanghuis van Charitas en andere instellingen. ‘Het zit daar ook vol. Waarom denk je dat al deze mensen hier slapen? Bovendien moet je daar met onbekenden een zaal delen, dat is niet prettig.’ Zijn hoop was om een nieuwe baan te vinden. ‘Dan kan ik mijn eigen huis betalen.’

Sommige migranten hebben die hoop al opgegeven en proberen op een andere manier aan hun geld te komen. ‘You want some?’ vroeg een Nigeriaanse jongeman agressief tijdens een van mijn lange wandelingen door Rome. Hij doelde op drugs. Het is een berucht beeld: jonge migranten die tussen wal en schip belanden en de criminaliteit kiezen als overlevingsstrategie. De gevangenis in de Italiaanse hoofdstad zit er vol mee. In de gentrificerende wijk Pigneto, waar mijn Airbnb-studio zich bevond, werd ik regelmatig door een groepje Senegalezen aangesproken. Ze wilden weten of ik ‘iets’ zocht. In oktober vorig jaar kwam in San Lorenzo, de universiteitswijk van Rome, de zestienjarige Desirée Mariottini om het leven nadat een groepje migranten haar had gedrogeerd en verkracht. Drie Senegalezen en een Nigeriaan werden gearresteerd. Toen Matteo Salvini na het tragische incident de wijk bezocht, prees hij de arrestatie en noemde de verantwoordelijken voor de dood ‘wormen’.

Tussen Monique’s vader en de nieuwe generatie migranten zit een muur met een transparant raam. In zijn boek Exister, résister: Ce qui dépend de nous gebruikt Pascal Chabot deze metafoor om onze wereldorde te typeren, met enerzijds de mensen die binnen bescherming genieten en anderzijds buitenstaanders die door de glazen ramen kunnen zien wat zich binnen de veilige muren afspeelt. ‘Het glas maakt de paradoxale verbintenis mogelijk van een afsluiting en een opening met de buitenwereld. Het is een transparante omheining, het is een muur, behalve voor het oog waarvoor het een uitgebreid panorama biedt’, schrijft de Belgische filosoof. In de woonkamer van Yuma senior, terwijl ik met hem Swahili en Frans door elkaar praat, zie ik mijn eigen toekomst voor me. ‘Dit ben ik over dertig jaar’, zeg ik tegen mijzelf. Want ook ik heb de Europese droom gevonden. Ook ik bevind me binnen die veilige muren.

Net als Cecile Kyenge, de Italiaanse europarlementariër van Congolese komaf. In 1983 kwam ze met een studentenvisum naar Rome, waar ze jaren later een graad in medicijnen en chirurgie zou behalen. ‘Ik heb Cecile Kyenge nog geholpen om haar wiskundetoets op de universiteit te halen, toen ze net in Rome was’, zegt Yumar senior. Kyenge werd in 2013 de eerste zwarte minister van Italië, verantwoordelijk voor integratie van nieuwkomers. Ze werd in hetzelfde jaar buiten Italië bekend nadat Roberto Caldoroli, vice-voorzitter van de Italiaanse senaat en lid van de Noordelijke Liga, de partij van Salvini, stelde dat Kyenge ‘kenmerken van de orang-oetan’ heeft.

‘Ik hou van dieren, beren en wolven, zoals bekend, maar als ik de foto’s van Kyenge zie, kan ik niet anders dan denken aan de eigenschappen van een orang-oetan, zelfs als ik niet zeg dat zij er een is’, zei de rechtse politicus, die ook stelde dat Kyenge minister in ‘haar eigen land’ kon gaan worden. Ondanks het behalen van diploma’s zou Kyenge nooit als volwaardig Italiaan erkend worden. De racistische en seksistische verwensingen aan haar adres hielden niet op. Een jaar na haar installatie vertrok ze naar Brussel, waar ze zich als europarlementariër inzet op het migratiedossier en zich ontpopte tot een van de grootste criticasters van de huidige Italiaanse regering.

Ik herinner me mijn eerste gesprek met Monique in de hippe koffietent, net voordat ik met haar naar het feest voor migranten en vluchtelingen zou gaan. Ze vertelde me dat ze de afgelopen jaren heeft geprobeerd om met haar vader over vroeger te praten. Om over racisme te beginnen. ‘Maar hij houdt de deur dicht. Hij wil er nooit over praten.’ Als ik met Yuma senior spreek, durf ik het onderwerp niet aan te kaarten. We hebben het over Congo, een land dat hij sinds 1982, tien jaar voor mijn geboorte, niet heeft bezocht. Hij heeft wel plannen, zegt hij. Misschien kan hij ooit onderwijs geven aan de jongeren daar.

Monique’s vader kwam naar een land waar hij de taal niet sprak en maakte de keuze om daar onderdeel van te worden. Hij heeft net als Kyenge ongetwijfeld racisme ervaren, maar koos ervoor om een dikke huid te ontwikkelen en excellent te worden in zijn vak. Het is een houding die ik bij mezelf herken. In de elf jaar dat ik in Nederland woon heb ik een schild om me heen gebouwd. Ik werd zelfs blind voor racistische opmerkingen, die ik vooral als dom beschouwde. Ik wilde het feest niet verpesten, maar wilde erbij horen.

Het verklaart ook waarom ik nonchalant reageerde toen de Uber-chauffeur in Rome mijn bestelling annuleerde vanwege mijn huidskleur. Ik dacht: het is zijn probleem, niet het mijne. En nu, weken later in Nederland, besef ik hoe gek dat eigenlijk is. Witte leeftijdgenoten die als verslaggever overal in de wereld werken, hoeven niet bang te zijn dat ze iets wordt geweigerd vanwege hun huidskleur. Afrikaanse leeftijdgenoten die op zoek zijn naar de Europese droom zouden zich daarom bewust moeten zijn van wat hun te wachten staat. De Europese droom is oneindig lang.

‘Het is uiteindelijk goed dat die ontruiming heeft plaatsgevonden’, zegt Lamine als we in een McDonald’s tegenover het Termini-metrostation zitten. ‘Het tentenkamp maakte mensen lui, spoorde ze niet aan om verder te zoeken.’ Zijn vriendengroep heeft na de ontruiming via via een slaapplek kunnen vinden. Koken, bidden en eten doen ze ook samen. Omar heeft het iets beter getroffen. Via een fonds van een Braziliaanse miljardair heeft hij voor zes maanden een eigen kamer.

Als ik vraag wat hun plannen zijn, verwijst Lamine naar de Nigeriaanse beveiliger die netjes in pak rondloopt in de McDonald’s. Omar heeft het plan opgevat om een ‘fatsoenlijk Afrikaans restaurant’ te openen. ‘Er is geen enkel goed Senegalees restaurant in Rome. Met muziek, een leuke sfeer, met lokale kwaliteitsproducten, zoals ik die had in mijn land’, zegt hij. Moustapha wacht nog drie maanden, daarna wil hij doorreizen naar een ander land, Frankrijk bijvoorbeeld.

In de tussentijd verlopen hun dagen volgens hetzelfde ritme. ‘Na het wakker worden douchen we’, zegt Omar. ‘Daarna bidden we. We ontbijten, gaan naar school als we les hebben. Verder brengen we de meeste tijd thuis door, of op straat, zoals je hebt gezien op station Termini. “La vita es en estrada”, zoals ze in het Italiaans zeggen: het leven bevindt zich op straat. Voor mij is dat het leven.’