Een man die deze legende zijn leven lang koesterde en geen gelegenheid voorbij liet gaan om haar nieuw leven in te blazen, is Joseph Antoine Marie Hubert Luns, geboren op 28 augustus 1911 te Rotterdam. Reeds als kind maakte hij verdienstelijke schetsjes van slagschepen en op kostschool in Brussel was hij jaloers op het Belgische leger, dat veel mooier marcheerde dan het Nederlandse. Tot zijn spijt was hij drie dagen te laat geboren om in aanmerking te komen voor de officiersopleiding van de marine, maar tijdens zijn diensttijd als seiner eerste klasse kon hij niettemin zijn ongeneeslijke voorliefde voor knellende tucht, stampende parades en onbekrompen vlagvertoon uitleven. ‘Een groot voorrecht’, vond hij later, ‘je leert gezag aanvaarden.’
In 1932 werd hij als rechtenstudent lid van het Amsterdamse corps, waar de roomse ouderejaars Carl Romme hem binnenhaalde in het dispuut Hera. De Heraten keken neer op de massa, de democratie en de linkse partijen, zonder overigens warm te lopen voor totalitaire systemen. Ze beschouwden zichzelf als apolitiek en Luns viel hoofdzakelijk op door zijn belezenheid en zijn ambitie om diplomaat te worden. Maar het neerslaan van de opstand op De Zeven Provincien ontlokte hem de volgende ontboezeming in Propria Cures: ‘Men kan zich verheugen dat het tot bloedvergieten is gekomen, daar dit hopelijk een rem zal zijn tegen een dergelijke gezagsverkrachting. De grote schuldigen lopen helaas nog los rond. Dat zijn de lieden die ongestraft met hun hersenschimmige utopieen de arbeidersmassa vergiftigen. Dat zijn de lieden die in Italie het fascisme, in Duitsland het nationaal-socialisme als reactie opriepen en noodzakelijk maakten en er ook hier om roepen.’
Hoezeer hij die noodzaak onderschreef, blijkt uit zijn inschrijving als lid van de NSB in 1933. Hij bleef lid toen hij senator en vervolgens rector van het corps werd, maar het is onwaarschijnlijk dat Mussert enige indruk op hem heeft gemaakt. In 1936 schreef hij zich uit omdat een diplomatieke carriere zich niet verdroeg met gebondenheid aan een partij. Om zich verder voor te bereiden, volgde hij een cursus politieke economie in Berlijn (waar hij naar eigen zeggen de verderflijke aard van het nationaal-socialisme leerde kennen) en een in Londen. Zijn uiteindelijke entree in het corps diplomatique dankte hij vooral aan zijn huwelijk met Elisabeth barones van Heemstra.
IN DE OORLOG ontwikkelde Luns zich spoedig tot een prima inlichtingenman, eerst op de ambassade in Bern, daarna in Lissabon waar hij onder meer voor prins Bernhard het contact onderhield met diens Duitse familieleden. Tijdens een dinertje wist hij de gevluchte Italiaanse fascist Grandi belangrijke informatie te ontfutselen die hij aan de Britten doorgaf. Tegen het eind van de oorlog bemachtigde hij in Londen zelfs een geheim stuk waarin de geallieerde plannen met de naoorlogse Duitse economie werden ontvouwd. Dank zij die informatie kon de regering in ballingschap de vooroorlogse Nederlandse bezittingen in Duitsland veilig stellen.
Na de bevrijding bleef Luns enige jaren in Londen, alwaar hij zijn manieren tot in het ondraaglijke perfectioneerde. In 1949 werd hij ambassaderaad van de Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties.
In New York begon hij te corresponderen met zijn oude studievriend Romme, die inmiddels een leidende rol in de KVP speelde. Onderwerp waren de lopende onderhandelingen met Indonesie over Nieuw-Guinea. Volgens Luns was Nieuw-Guinea onmisbaar als vlootbasis en als symbool van Nederlandse ‘grandeur’ in de Stille Oceaan, maar bovenal als drukmiddel om Soekarno te dwingen tot een verzoening met Nederland in het kader van de Nederlands-Indonesische Unie. ‘Ik ben ervan overtuigd’, schreef de jonge ambassaderaad, ‘dat zeer kort na afstand van Nieuw-Guinea de Unie zal worden opgezegd en de afbraak van onze economische positie in versneld tempo zal worden voortgezet.’
In zijn brieven ontpopte hij zich ook als een gewetenloze macchiavellist. Over de onderhandelingen in de gemengde Nederlands-Indonesische commissie merkt hij op: ‘Niets verhindert ons de gemengde Commissie rustig te laten krakelen en onze beslissing om de soevereiniteit onder geen geval af te staan reeds aan onze mogelijke medestanders te doen blijken.’ Als voornaamste medestander beschouwde hij toen al de Verenigde Staten, als grootste vijand Soekarno. De grote meerderheid van de KVP-kiezers vond destijds ook dat ‘die rotzak’ Nieuw-Guinea niet verdiende, en toen Romme bij de formatiebesprekingen van 1952 de naam Luns liet vallen, wist hij dus precies wie hij binnenhaalde.
De buitenland-ministers van de overige EG-landen waren allemaal katholiek en Drees vond het vooruitzicht van een Heilige Alliantie niet aanlokkelijk, dus werd de partijloze J./W. Beyen als minister voor Europa aangesteld en kreeg Luns de rest van de wereld toebedeeld. De verhouding tussen de twee was ronduit slecht, vooral als het om Nieuw-Guinea ging. ‘Beyen vond dat wij dat halve eiland maar zo snel mogelijk moesten afgeven’, klaagde Luns later. Maar Beyens redevoeringen in de Kamer waren briljant en Luns redde zijn gezicht met zijn barokke gevoel voor humor: ‘Nederland heeft zoveel buitenland dat we het met z'n Beyen doen.’ In 1955 saboteerde hij echter het overleg met Indonesie en toen hij vanaf 1956 het rijk alleen had, dreef hij met zijn provocerende uitspraken de kwestie Nieuw-Guinea binnen de kortste keren op de spits.
TERWIJL SOEKARNO op steeds hogere toon de onmiddellijke overdracht van de kolonie eiste en steun zocht bij de Russen, beweerde Luns in het kabinet en in de pers dat hij beschikte over spijkerharde garanties van de Amerikanen dat zij Nederland bij een Indonesische aanval op Nieuw-Guinea militair te hulp zouden komen. Het is nooit duidelijk geworden of Luns zelf in deze garanties geloofde - misschien wilde hij er alleen in geloven - maar zijn ambassadeur in Washington waarschuwde al direct dat de Amerikanen juist toenadering tot Soekarno zochten om te voorkomen dat deze in het communistische kamp zou belanden. Nieuw-Guinea was bovendien militair onverdedigbaar, maar door de volgzaamheid van de toenmalige pers drong de waarheid nauwelijks tot Nederland door en werd de onverzettelijke Luns met de dag populairder. De enige die hem publiekelijk dwarsboomde was Willem Oltmans - reden voor Luns om de freelance-journalist achtereenvolgens in Nederland en Amerika het werken onmogelijk te maken. Tot op de dag van vandaag wacht Oltmans op een schadeloosstelling.
Ook de groep van invloedrijke industrielen onder leiding van Paul Rijkens, de president-commissaris van Unilever, die een vergelijk met Soekarno zocht en daarbij op de achtergrond werd gesteund door prins Bernhard, vermocht Luns niet tot rede te brengen. De stormachtige opbouw van het Indonesische leger, de ommezwaai van de Anti-Revolutionairen, de afwijzende houding van president Kennedy en de handtekeningenactie van de Partij van de Arbeid tegen zijn beleid - niets bracht hem van zijn stuk. Als hij zich in het kabinet moest verantwoorden, had hij aan vijf woorden genoeg: ‘Ik ben van de heb.’
TOEN DE OVERDRACHT in 1962 onder zware Amerikaanse druk toch tot stand kwam, was Luns een gebroken man. Er volgden jaren van gemaskeerde depressie, waarin hij met toenemende gezondheidsproblemen kampte. Ondanks zijn teleurstelling in de Amerikanen hield hij Nederland toch in Atlantisch vaarwater en slaagde hij erin om De Gaulle binnen de politieke organisatie van de Navo te houden, hoewel hij de militaire uittreding van de Fransen in 1965 als een persoonlijke nederlaag beschouwde. Zijn onverminderde populariteit in Nederland - volgens het Nipo was hij geliefder dan Mies Bouwman - hield hem op de been. Het verhaal dat enige gefrustreerde militairen zich in 1965 tot hem richtten met het plan voor een staatsgreep, zoals hij in 1992 aan zijn biograaf Kikkert toevertrouwde, berust zeer waarschijnlijk op waarheid. Luns stuurde de heren naar huis en waarschuwde de premier, maar gezien zijn bonapartische neigingen zal het voorval hem niet onberoerd hebben gelaten.
Bij de roerige verkiezingen van 1971 gingen er in de KVP stemmen op om Luns tot woordvoerder van de rechtervleugel te benoemen. Hij was nooit een uitgesproken partijpoliticus geweest, maar als gewiekst diplomaat verschafte hij zich op een achternamiddag de vereiste geloofsbrieven. Toen pater Kotte in de Utrechtse Willibrorduskerk een mis opdroeg volgens de traditionele Latijnse rite, bevond zich onder de kerkgangers opeens de rijzige gestalte van Joseph Luns. Aan wie het maar wilde weten, vertelde hij na afloop dat hij achter de ‘traditionele kerk van Rome’ stond. Maar hij wist dat hij gedoemd was tot een marginale rol in de Nederlandse politiek - ‘Lunstime is over’, kalkte Provo op de muren - en greep de kans op het secretariaat van de Navo met beide handen aan.
Zijn verhuizing naar Brussel was de inleiding tot een totale vervreemding van zijn vaderland, temeer omdat hij niet begreep dat hij zich voortaan moest onthouden van kritiek op het binnenlandse beleid van de lidstaten. Koud was hij in functie of daar luchtte ‘die hese hufter’ (Nico Scheepmaker) alweer zijn hart in De Telegraaf: ‘Ik sta verbijsterd over het volstrekte gebrek aan kennis van de geschiedkundige waarheid bij een deel van onze jeugd. Door een groot gedeelte van de pers - waarbij ik graag De Telegraaf wil uitzonderen - wordt er ook van alles aan gedaan om uiterst linkse ideeen te verbreiden, en de beinvloeding wordt heel deskundig en met grote middelen aangepakt.’
Geleidelijk begon het tot de publieke opinie door te dringen dat deze man was blijven steken in de jaren dertig, wat onder meer tot uiting kwam in zijn genegenheid voor generalissimo Franco, de Griekse kolonels, de Turkse generaals en bovenal de katholieke Portugese dictator Salazar. In Het Parool legde hij nog eens uit waarom hij de kerk zo'n warm hart toedroeg: ‘Wat mij in het katholieke geloof altijd heeft aangetrokken, is de autoritaire instelling.’
Die instelling ontbrak uiteraard geheel bij het kabinet-Den Uyl, dat hij dan ook herhaaldelijk in verlegenheid bracht, eerst door Nederlandse defensiegegevens via zijn secretariaat te laten uitlekken, en vervolgens door de ministers fijntjes te attenderen op een nieuw plan voor een militaire staatsgreep - ditmaal waarschijnlijk uit zijn duim gezogen en louter bedoeld als intimidatie, maar bij Luns wist je het nooit. Steeds vaker gedroeg hij zich als een steile Atlanticus, en zijn neerbuigende uitlatingen over Nederland deden de rest. De onthulling van zijn NSB-lidmaatschap in 1979 kwam voor velen toch nog als een schok. De regering-Van Agt zag geen reden om Luns’ geloofwaardigheid in twijfel te trekken, ook niet toen bleek dat hij had gelogen, en de zaak werd in roomse blijmoedigheid gesmoord (‘Er waren zoveel mensen lid van de NSB’, zei Romme in de Volkskrant), maar de liefde was bekoeld.
Als architect van het Navo-dubbelbesluit kwam Luns tegenover zijn partijgenoot Lubbers te staan, waarbij hij als onverbeterlijke militarist geen enkel respect toonde voor het legitieme verzet tegen de kruisraketten. Dat blijkt onder meer uit de geheime brief die de scheidende Navo-bevelhebber Alexander Haig op 26 juni 1979 aan Luns schreef. Na een omstandig pleidooi voor Europa als het nucleaire slagveld van de toekomst, besluit Haig: ‘Als betogen, overreden en beinvloeden via de media geen effect heeft, hebben we geen andere keus dan de weekhartigen in Europa eens flink te laten schrikken om hen te laten weten waar hun belangen liggen. Dat vraagt om een gepast en effectief optreden van gevoelige aard, zoals wij dat al vaak hebben besproken.’ Omtrent de vraag wat voor optreden hier wordt bedoeld, lopen de aanwijzingen uiteen, varierend van chantage van linkse politici in Duitsland tot de uiterst gewelddadige provocaties van het Gladio-netwerk in Italie.
BIJ ZIJN AFSCHEID in 1984 liet Luns, zoals hij het zelf uitdrukte, een ‘grootse toekomst achter zich’. Hij werd adviseur van Prosper Ego’s Oud-Strijders Legioen, hield regelmatig lezingen en liet zich eens per jaar in De Telegraaf feteren door middel van het bekende kruiperige interview met groezelige kleurenfoto. Niettemin wenste je hem een rustige levensavond toe, maar helaas is de grote man al bij zijn leven door de petite histoire ingehaald. Nu hij herstellende is van een lichte hersenbloeding voeren zijn zoon Huib en dochter Corrie - alweer in de kolommen van De Telegraaf - een nietsontziende strijd om zijn nalatenschap. Huib claimt dat zijn vader het bewind over zijn aanzienlijke vermogen aan hem heeft overgedragen. Volgens Corrie, die vergeefse pogingen doet om een onafhankelijke zaakwaarnemer aan te stellen, is Huib op de centen uit. Tableau.
Een complicerende factor is dat Luns vorig jaar schriftelijk afstand heeft gedaan van zijn archief. Hij heeft de paperassen toevertrouwd aan de Leidse historicus professor Kersten met het oog op een biografie. Het archief bevindt zich in de Brusselse woning van Luns en het is maar de vraag of het onder het Nederlandse dan wel Belgische erfrecht aan Kersten toekomt. Willem Oltmans probeert op zijn beurt beslag te laten leggen op Luns’ nalatenschap, om zijn gederfde inkomsten te verhalen. En volgens de advocaat van Luns jr. heeft ook Piet de Jong zich in de affaire gemengd. De gewezen premier en politieke bentgenoot van Luns zou een eigen zaakwaarnemer naar voren willen schuiven om te voorkomen dat het archief-Luns in verkeerde handen terechtkomt. Mocht Luns jr. namelijk het archief te gelde willen maken - gezien zijn reputatie van roekeloze zakenman niet denkbeeldig - dan komen alle affaires rond Luns op straat te liggen. In dat geval kunnen we een boeiend Luns-gate tegemoetzien.
J.a.m.h. luns
Zoon Huib, dochter Corrie, journalist Oltmans, ex-premier De Jong - het gedrang rond de nalatenschap van Joseph Luns, de voorganger van Lubbers aan de top van de Navo, is groot. Maar voorlopig mag alleen professor Kersten graaien in de dozen vol naoorlogse vaderlandse geschiedenis. Wanneer zal ‘Luns-gate’ losbreken?
EEN HARDNEKKIGE folklore wil dat de verdediging van ons land sinds 1918 systematisch is ondermijnd door de sociaal-democraten. Hoewel de SDAP pas sinds 1939 aan de regering deelnam, was de snelle capitulatie van mei 1940 volgens deze dolkstootlegende een rechtstreeks gevolg van de socialistische politiek van het gebroken geweertje. Het verlies van Indonesie en Nieuw-Guinea wordt aan de ‘slappe houding’ van de kabinetten-Drees geweten, de problematische verhouding tot de Navo en de opkomst van de vredesbeweging aan het kabinet-Den Uyl. Kortom, sinds Colijn is het bon ton te menen dat je de landsverdediging niet aan de rooien kunt overlaten.
www.groene.nl/1995/44