Washington, 11 december. Van links naar rechts Nancy Pelosi, Mike Pence, Donald Trump en Chuck Schumer over de financiering van Trumps gedroomde grensmuur © Mark Wilson / Getty Images

Een van de veelzeggendste politieke momenten van 2018 vond wat mij betreft plaats halverwege december in de Oval Office. Donald Trump kreeg bezoek van Nancy Pelosi, de leider van de Democratische Partij in het Huis van Afgevaardigden, en van Chuck Schumer die de Democratische Senaatsfractie leidt. De setting was een bekende: het met neutrale kleuren en klassieke meubels ingerichte kantoor waar de leider van de machtigste democratie ter wereld ontvangt. Trump nam zijn karakteristieke houding aan: enigszins voorovergebogen in een crèmegeel stoeltje, waardoor zijn lang gestrikte blauwe das precies voor zijn kruis viel. Hij werd geflankeerd door Mike Pence, die met zijn jasje dichtgeknoopt zwijgzaam achterover leunde in de stoel daarnaast. Pelosi en Schumer zaten aan weerszijden, ieder op een eigen sofa. Het was een theatersetting: de vierde muur werd gevormd door het publieke oog van de camera. Je kreeg het idee dat Trump elk moment, à la Frank Underwood uit House of Cards, de camera in kon kijken om de kijker direct toe te spreken.

Ik heb zelf in dat kamertje gestaan. Normaal gesproken wordt de pers na een minuut of wat op bruuske wijze naar buiten gedirigeerd door jonge pr-medewerkers van het Witte Huis die hun ‘everybody out now’ schreeuwen om uit te komen boven het geluid van klikkende camera’s en vragen roepende journalisten. Daarna begint het gesprek tussen Trump en zijn bezoek pas echt. Deze keer bleven de camera’s lopen. Bijna twintig minuten van de ontmoeting waren voor iedereen terug te zien.

Het gesprek ging, voor de zoveelste keer, over financiering voor Trumps gedroomde grensmuur. Krijgt hij van het Congres geen geld voor de bouw, dan weigert Trump te tekenen voor verhoging van het schuldenplafond en gaat de Amerikaanse overheid op slot, dreigde hij. Nancy Pelosi beklaagde zich erover dat de pers hen bij deze onderhandelingen op de vingers keek. ‘Dat heet transparantie, Nancy’, reageerde Trump. Evenwel speelde de Amerikaanse president zijn toneelstukje zonder veel geloofwaardigheid: hij keek constant in de camera, waarmee de illusie van stilletjes meekijken vervloog.

Schumer en Pelosi leken in verwarring over tot wie zich te richten. Ze draaiden constant heen en weer tussen Trump en de camera’s. Maar de mediavalstrik die Trump had gezet werkte: als ze waren weggelopen of zwijgzaam waren geweest, had Trump de Democraten obstructie kunnen verwijten. Nu bleven Schumer en Pelosi braaf zitten en speelden ze hun rol in de politieke reality-tv waarin ze onverwacht waren terechtgekomen.

Grote politieke trends kwamen hier samen: politiek gericht op effectbejag bij de kijker, een valse suggestie van openheid en vooral de neiging anderen de schuld te geven als een politieke belofte niet kan worden waargemaakt. Trump stuurde de camera’s niet weg om te kunnen laten zien dat de Democraten hem dwarszitten.

Je kunt politiek schoeien op verschillende leesten. Op het onderscheid tussen rechtvaardig of onrechtvaardig. Op de keuze tussen behouden wat er is of het streven naar verandering. Sinds het begin van deze eeuw is een derde fundament voor politiek opnieuw in zwang geraakt: het verschil tussen vriend en vijand. ‘Zeg me wie uw vijanden zijn, en ik zeg wie u bent’, schreef de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt in 1927 in zijn boek Der Begriff des Politischen. Schmitt baseerde hier een leiderschapsmodel op. Het is aan de machthebber om vriend en vijand aan te wijzen, vond hij. Vanuit deze gedachte ontpopte hij zich tot een steunpilaar van Hitlers fascisme.

Trump past in het schmittiaanse schema. Nog steeds gaat er geen politieke massabijeenkomst voorbij of hij zweept de menigte op om te roepen om de gevangenneming van Hillary Clinton. Verwijten aan zijn adres pareert hij met klachten over wat de Democraten verkeerd doen. Het is de politiek van het ‘ja maar zij dan’, het willen afschudden van verantwoordelijkheid door te wijzen naar anderen. Ook het bestempelen van de pers als ‘de vijand van het volk’, zijn opmerking, doelend op Europa, ‘we have many foes’ tijdens een staatsbezoek aan het Verenigd Koninkrijk, het gemak waarmee hij medewerkers de laan uitstuurt – veel van wat Trump doet past in de wijze waarop Schmitt politiek omschreef: als een proces waarin de leider met willekeur met de vinger naar anderen wijst en hen daarmee tot tegenstander bestempelt.

Een democratie die zich overgeeft aan de jacht op schuldigen doet haar burgers te kort

En dat is ook de reden waarom het gesprek tussen Trump en Democraten de politiek van deze tijd illustreert: het was een ritueel om de Democraten publiekelijk tot tegenstander te maken, en daarmee zijn eigen aandeel in het mogelijke op slot gaan van de overheid bij voorbaat weg te poetsen. Want dat is het spiegelbeeld van de politiek van vingerwijzen: het uitventen van de eigen onschuld. Om geloofwaardige vijanden te creëren, moet de politicus zichzelf voordoen als een slachtoffer van vijandige krachten.

In een lezing over ‘the politics of blame’ constateerde de filosoof Martha Nussbaum een nieuwe opmars van blaampolitiek in grote en kleine vorm. Bij persoonlijk leed – denk aan een ongeluk vanwege falend materieel of een medische misgreep – volgt al snel de vraag wie daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden. In het domein van de economie wordt gezocht naar gezichten die verantwoordelijk zijn voor financiële uitwassen, van fraude tot torenhoge bonussen. Nussbaum wees op de psychologische drijfveren van vingerwijzen. ‘De handeling van het toewijzen van schuld biedt geruststelling’, stelde ze. ‘Het vervangt een gevoel van hulpeloosheid door een gevoel van controle.’ Anders gezegd: in tijden van onzekerheid zoeken we graag stabiliteit in wat we anderen kunnen aanwrijven.

De neiging schuldigen te zoeken om het ingewikkelde vraagstuk van persoonlijke verantwoordelijkheid uit de weg te gaan, zit diep in onze cultuur, zo legde Nussbaum uit. De massa die een schuldige aanwijst kennen we uit de Atheense democratie en de bijbel. In sprookjes is er altijd een boze figuur om schuld aan toe te schrijven. Hans en Grietje lopen het bos in en belanden in de klauwen van een heks. Roodkapje valt ten prooi aan een wolf. Heks en wolf worden gedood, eind goed al goed. Waar het verhaal niet over gaat, merkte Nussbaum op, is wat er aan de tocht door het bos voorafgaat: honger en ouders zonder werk in het geval van Hans en Grietje. Een grootmoeder zonder zorg bij Roodkapje.

Op die manier wijst Nussbaum erop dat de roep om een aanwijsbare dader een tweezijdige kracht is. Het is een uiting van de verontwaardiging die nodig is om misstanden en onrechtvaardigheid te bestrijden. Tegelijkertijd gaat de schuldvraag makkelijk met ons op de loop, en leidt ze de aandacht af van structurele problemen. Een democratie die zich overgeeft aan de jacht op schuldigen doet haar burgers dan ook te kort.

Trump sprak over transparantie, maar het ging hem er niet om de achterkamertjes zichtbaar te maken. Wat Trump zocht waren namen en gezichten om te kunnen aanwijzen als het onvermijdelijke moment komt waarop hij moet uitleggen waarom er geen – in tegenstelling tot wat Trump glashard beweert – muur gebouwd is. Door Schumer en Pelosi voor de camera te lokken en te laten uitleggen dat er geen geld voor de muur komt terwijl hij zelf hamert op het belang van ‘veilige grenzen’ wist Trump zich te ontslaan van eigen aandeel in de patstelling. >

Trump weigert een ruil te plegen. Ruim een jaar geleden stonden de VS voor precies dezelfde kwestie: een dreigende shutdown vanwege onenigheid over de muur. Schumer en Pelosi vroegen toen om amnestie voor kinderen van ongedocumenteerden die in de VS geboren zijn. De muur is symbool van een politiek die niet draait om compromissen, oplossingen en ideeënstrijd, maar om het zoeken van een tegenstander om verwijten op te prikken.

De ironie is dat Trump zelf leeft onder de schaduw van een schuldvraag. De rechter acht inmiddels bewezen dat zijn advocaat en fixer Michael Cohen in strijd met de wet handelde toen hij namens Trump zwijggeld betaalde aan vrouwen met wie zijn baas een affaire had. De veroordeling kwam tot stand uit een zijspoor in de onderzoeken van Robert Mueller, de speciaal aanklager die banden tussen de Trump-campagne en Rusland onderzoekt. Mueller lijkt toe te bewegen naar een moment waarop Trump zelf in staat van beschuldiging wordt gesteld. Dat Trump naarstig naar vijanden zoekt, lijkt dan ook een geval van de psychologie van de omkering te zijn. Iemand die zelf schuldig is, probeert anderen tot dader te maken. ‘Hij strooit met de beschuldigingen over fake news omdat hij weet dat hijzelf de leugenaar is’, constateerde filosoof Simon Blackburn, auteur van het boek Truth.

‘Ik zie een terugkeer van het sterke individu in de politiek dat zich boven de instituties stelt'

Trump is niet de enige representant van de hedendaagse politiek waarin vijandschap en een losse omgang met de waarheid zich vermengen. In zijn boek The Road to Unfreedom, over hoe de politieke cultuur van het hedendaagse Rusland zich als een olievlek over de wereld verspreidt, beschrijft de historicus Timothy Snyder de politiek van Poetin als gebaseerd op een mythe van eeuwige Russische onschuld, die wordt bedreigd door een vijandig Westen. De overtuiging dat Rusland nooit blaam treft vormt de basis voor een spel met de waarheid, waarin niet het verschil tussen echt en onecht bepalend is, maar dat tussen schuld en onschuld. De ultieme triomf van dat model kwam dit jaar na de top in Helsinki, waar Trump na afloop van het één-op-ééngesprek met Poetin werd gevraagd of hij geloofde dat Rusland een cyberaanval op de Amerikaanse verkiezingen had uitgevoerd. ‘I believe that he feels that he and Russia did not meddle in the election’, antwoordde Trump.

‘Het vieren van mening boven kennis en van gevoelens boven feiten’, zo duidt Michiko Kakutani in haar boek The Death of Truth deze uitspraak van Trump. Die ontwikkeling verklaart volgens haar zijn succes: gevoelens zijn direct en meningen goedkoop. Kennis en feiten zijn taai en kunnen een obstakel vormen. Het aanwijzen van vijanden brengt een geruststelling met zich mee, zou je daar als verklaring aan toe kunnen voegen. Dat houdt nauw verband met erosie van waarheid: om eigen onschuld overeind te houden en anderen schuld in de schoenen te schuiven, moeten leiders als Poetin en Trump zich eerst losmaken van de feitelijke werkelijkheid.

Ook in Europa heeft de politiek van de onschuldige machthebber en de vijand van het volk stevige voet aan de grond gekregen. Ruim een jaar geleden zat ik in Boedapest tegenover Andras Lánczi, de rector van de Corvinus Universiteit. Hij was door de Hongaarse premier Viktor Orbán in die functie benoemd. Toen ik hem vroeg de politieke stijl van Orbán te omschrijven, riep Lánczi de hulp van Carl Schmitt in. Wat in West-Europa werd gezien als autoritaire machtspolitiek van Orbán was volgens Lánczi een manier om effectief te zijn. ‘Hij is een pragmaticus. Als politicus handelt hij zonder enige ideologie. Het gaat om het nemen van beslissingen’, zo omschreef hij zijn premier. Volgens Lánczi vertegenwoordigt Orbán daarmee een trend. ‘Ik zie een terugkeer van het sterke individu in de politiek dat zich boven de instituties stelt. Liberalen zijn geobsedeerd door onafhankelijke instituties, maar het is de vraag of die de beste oplossingen opleveren’, zei hij.

Enkele maanden na dit gesprek waren er in Hongarije parlementaire verkiezingen. Kopstukken van Orbáns Fidesz-partij gingen het land door om in zaaltjes kiezers toe te spreken. Daarbij lag de nadruk niet op de oplossingen die Orbán zou bieden voor interne problemen – achtergebleven economische ontwikkeling, een vastgelopen arbeidsmarkt – maar op het aanwijzen van bedreigingen van Hongarije’s zelfbeschikking en identiteit: het Europese politieke verbond waar Hongarije onderdeel van is, migranten en bovenal de liberale filantroop George Soros, die een complot tegen zijn geboorteland zou hebben gesmeed om het te laten overspoelen door migranten. Dat de naam van Soros inmiddels ook hier opduikt als iemand die vijandig of in ieder geval suspect is, toont hoe eenvoudig een gemeenschap zich laat verlokken tot de politiek van het vingerwijzen.

Zo bezien vertakt zich over de politieke wereldkaart een orde die gebaseerd is op vijanddenken. De landen die tot deze orde behoren zijn verenigd in het feit dat ze een leider hebben die volhardt in zijn eigen onschuld, en het ondermijnen van het geloof in een verifieerbare waarheid om die mythe in stand te houden. De bewijzen tegen Trump stapelen zich op. Orbán werd dit jaar met instemming van een meerderheid van het Europees Parlement misbruik van EU-gelden ten laste gelegd. Buiten Rusland geloven weinigen dat het Kremlin part noch deel had aan het ontregelen van de Amerikaanse verkiezingen. Het willen omdraaien van de schuldvraag is een drijvende kracht van de politiek geworden.

Daarmee is na een aantal decennia waarin werd gedacht dat grote ideologische conflicten voorbij waren stilletjes een nieuw tijdperk van strijd om overtuigingen aangebroken. Aan de ene kant de liberale opvatting, met een geloof in feiten los van meningen en waarin de mogelijkheid om tot een vergelijk te komen boven die politiek van vijandschap staat. Aan de andere de illiberale democratie, waarin politici wantrouwen zaaien tegenover alles behalve hun eigen macht en onschuld.

Deze tweespalt valt niet keurig samen met landsgrenzen. De antiliberale tendens om eigen politiek gewin te verkrijgen door met de vinger naar anderen te wijzen, is een virus dat vrijwel elke democratie en elke politieke stroming van links tot rechts heeft besmet. Nederland is geen uitzondering. Een van de opvallende constateringen in het rapport van de commissie-Remkes, waarin wordt geconstateerd dat veel Nederlanders het gevoel hebben op afstand te staan van onze democratie, is dat het parlementair stelsel in Nederland veel meer populariteit geniet dan de partijen en politici die het bevolken. Daar tekent zich een politieke cultuur af die draait om het zaaien van wantrouwen tegen de ander, in plaats van het winnen van vertrouwen van de kiezer.

Eigenlijk leven we allemaal in wat de Engelse socioloog William Davies ‘nerveuze staten’ noemt. In zijn boek Nervous States: How Feeling Took over the World beschrijft Davies de opmars van populistische politiek als een aanval op bestaande systemen van politieke vertegenwoordiging als zodanig, als ‘een ontmaskering van onze vertegenwoordigers als louter zelfgenoegzame cynici en hypocrieten’. Populisme is de politiek van vijandschap in georganiseerde vorm.

Het grote slachtoffer is de gemeenschappelijke basis waarop een samenleving overeenstemming bereikt tussen verschillende politieke opvattingen. Door het diepe wantrouwen worden vaste verbanden los: die tussen kiezers en hun vertegenwoordigers, tussen de ‘mainstream’ media en daadwerkelijke gebeurtenissen, tussen wetenschap en werkelijkheid. En wanneer burgers al deze instituties beginnen te wantrouwen verliezen ze hun interesse in het onderscheid tussen wat geldt als waar en wat geldt als vals, aldus Davies. Het gevolg is dat ‘leugenaars worden getolereerd of zelfs bewonderd, omdat de fundamenten van een politiek systeem niet langer worden gezien als geloofwaardig’. Een korte blik op het soort leider dat de dominante politiek van dit moment vertegenwoordigt, laat zien dat Davies gelijk heeft.

En dat betekent dat het langzame proces van terugwinnen van vertrouwen, het begin van een voorzichtige uittocht uit de nerveuze staat naar kalmere grond, begint met het weerstaan van de verleiding eerst een schuldige aan te wijzen voordat er is nagedacht over eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt voor burgers, die zich gemakzuchtig overgeven aan georganiseerd wantrouwen, en voor politici, die hun arena pas zouden moeten betreden als ze eerst de balk in het eigen oog hebben gezien.