Ene Ponsen weet op de eerste pagina ineens hoe je moet schrijven: ‘en plots viel het me te binnen hoe ik dit alles op moest schrijven, alle woorden, alle gedachten (…)’. En op de laatste pagina herhaalt hij het nog maar eens wanneer hij zich na een ernstige aanval van overspannenheid teruggetrokken heeft in een hotel, ‘liggend op mijn rug, de blote billen op het katoenen laken, de armen langs het lijf, als opgebaard, de blik strak omhoog’. En nog een keer formuleert hij zijn grote verlangen, een verhaal te schrijven dat we zojuist hebben gelezen: ‘een verhaal dat in één zin op papier gezet moest worden, in een aaneengesloten hoeveelheid woorden, zonder punt of hoofdletter, oneindig voortstromend, zonder ophouden; een ingeving waarvan ik zelf schrok, zo ijzingwekkend en in zijn volle omvang stond het besluit voor me, niet te vermijden of te ontkennen, en zeker niet te negeren, alleen te eerbiedigen en te beantwoorden (…), zittend op de rand van mijn bed, schaars gekleed, de vilten pantoffels aan mijn voeten (…)’.

En zo ontstond deze megalomane maar ook vaak geestige bekentenisroman van één zin. Geen alinea’s en hoofdstukken.

Oeverloos klagen nooit iets tot stand te kunnen brengen en dan een roman van één zin gaan schrijven…

Uiteraard klinken de grote stemmen van de traditie door in dit project: het oeverloze aaneen geklitte geassocieer van Gertrude Stein, de monologen van Joyce, de rancuneuze, tot woordenbrij aaneengeschreven scheld- en oreerpartijen van Thomas Bernhard en noem de rest maar op. Ponsen is een grenzenloze kletsmeier, vol zelfmedelijden en zelfhaat, waarvan we heel wat voor de kiezen krijgen en die je zeker niet gelijk moet of mag stellen met zijn schrijver Rutger Pontzen, of met diens bekendheid als Volkskrant-beschouwer van kunst. Het scheelt in de naamgeving niet veel natuurlijk, maar het heeft weinig zin hier al te gevoelig te gaan zitten schrijven over de verschillen tussen auteur en personage. Ja, ze zijn hetzelfde, nee, ze zijn helemaal anders. Pontzen maakte van zijn Ponsen een heel mooie ouwehoer, die het nu maar eens allemaal van zich af gaat schrijven, wat precies is ook hem (ik bedoel Ponsen) niet helemaal duidelijk, maar hij weet zeker dat zich te midden van de 271 pagina’s lang voortstappende, voortwoekerende en voortkronkelende zin toch vormen van waarheid moeten bevinden. Niet de waarheid zelf maar contouren daarvan. Dit boek is in de grond een religieus boek, een gebed, een stroom van woorden en verlangens, waarbinnen zich de godheid moet en zal openbaren. Vastigheid, verlangen naar betekenis en bekentenis, verlangen naar de godheid van de dood en de herinnering. Als je nu maar door en door schrijft, zonder ooit een punt te zetten, houdt Ponsen zichzelf en ons voor, want met een punt is alles verloren, dan gaat er iets gebeuren. Iets, maar wat?

Bijzonder geestig is dat die rare Ponsen zichzelf voortdurend en oeverloos verwijt nooit eens zijn kop bij een project te kunnen houden. Hij zwelgt zo ongeveer in ideeën, plannen, invallen, grootscheepse projecten, maar nooit komen ze van de grond.

Tijdelijk meent hij Picasso te kunnen evenaren, en even later weet hij zeker dat hij de dripkunstenaar Jackson Pollock zonder meer doorziet. Zelfs legt hij oeverloze verzamelingen aan van invallen en plannen, van notities en geschriften, die allemaal tot niets leiden. En dan ineens besluit hij een roman van één zin te schrijven, weer zo’n inval, wat uiteraard ook weer tot niets leidt, namelijk het Niets van deze roman die nu voor ons ligt. Ook weer een mislukt project! Dit is echt erg geestig: oeverloos klagen nooit iets tot stand te kunnen brengen en dan een roman van één zin gaan schrijven om daar het zoveelste bewijs van te leveren. Weer een megalomaan en tot mislukken gedoemd project!

Pontzen is een uiterst rationeel opererende schrijver. Zijn roman en zijn zin lijken zich van het een naar het ander te reppen, zonder al te veel samenhang, hoogstens die van mislukkingen, vaderhaat, erotiek en gefnuikte ambities, maar als je er eens goed voor gaat zitten, wordt duidelijk dat er drie kwesties zijn die Ponsen voortjagen. Het krankzinnige idee, ooit geformuleerd door zijn vader, dat hij een uitverkorene is die het later helemaal gaat maken, de uitspraak van zijn broer op de begrafenis van zijn vader dat vanaf nu alles kan gebeuren (het grote doodgaan is begonnen) en het idee dat de een leeft door de dood van de ander. Voordat Ponsen geboren werd had zijn moeder namelijk een miskraam, als dat niet gebeurd was, was hij niet geboren. Deze drie, dit alles vermengd met de nodige oedipaal gestuurde vaderhaat, waarbij veel kafkaïaanse invloeden doorklinken, met jeugdherinneringen, gelukkig zonder al te veel flauwe bespiegelingen over het Rijke Roomse leven, met oeverloze en vaak geestige beschouwingen over ambitie, met de nodige minimale en vaak op zelfhaat gebaseerde waarnemingen, met fraaie beschrijvingen van sterfgevallen die zomaar uit de lucht komen vallen. Dit alles leverde een mooie, tragische en tegelijk hoogst komische roman op waar het schrijfverlangen vanaf druipt. Misschien heeft die Ponsen nog ergens anders een tot mislukken gedoemd project liggen, voor Pontzen de taak er zo snel mogelijk mee aan de slag te gaan.


Beeld: (1) Rutger Pontzen is een uiterst rationeel opererende schrijver (Robin de Puy)