In de brugklas had ik een vriendin uit een arbeidersgezin. Een spichtig, blond en razend slim meisje met een scherpe tong. Ik kwam graag bij haar over de vloer. Toen zij van school het dwingende advies kreeg om na de brugklas door te stromen naar het gymnasium was het thuis hommeles. Niet nodig. Ze ging toch, maar op familiefeestjes werd ze gepest. De professor zat altijd met haar neus in de boeken terwijl haar buurtvriendinnen achter op de brommer van jongens hun lange haren lieten wapperen.
Over sociale klasse, schoolkeuze en de verdere loopbaan is naar aanleiding van het jaarlijkse rapport van de Onderwijsinspectie weer veel te doen. De kloof tussen leerlingen van laagopgeleide ouders en die van hoogopgeleide is toegenomen. Een belangrijke oorzaak is dat sinds dit jaar bij de keus voor de middelbare school niet meer de Cito-uitslag maar het advies van de leraar doorslaggevend is. Juist hiervoor waarschuwde socioloog en onderwijsdeskundige Jaap Dronkers, samen met collega’s, vorig jaar al in Onderwijsstelsels vergeleken. Hij vreesde dat dit nadelig zou uitpakken voor kinderen uit achterstandsmilieus en pleitte tegen het degraderen van een toets als objectieve maatstaf. Er wordt al weer gesproken over teruggaan naar het oude systeem.
Dronkers zou zijn gelijk niet fijn hebben gevonden. Het ging hem om het belang van leerlingen en de positie van leerkrachten, die volgens hem nogal eens de dupe waren van vernieuwingsdrift uit ‘Den Haag’. De plannen stroken niet altijd met de werkelijkheid, meende hij.
Hoe mensen hun plek verwerven in de samenleving heeft altijd zijn wetenschappelijke belangstelling gehad. In de afgelopen decennia deed hij onderzoek naar gelijkheid en ongelijkheid, sociale klasse en de rol die onderwijs daarin speelt. Hij constateerde dat er, naast genetische aanleg, grofweg twee determinanten voor de ontwikkeling van talenten in kinderen zijn: het opleidingsniveau van de ouders en de kwaliteit van de school. Wat zijn werk belangrijk maakt is dat hij statistieken over lange perioden bijhield. En die lieten zien dat de relatie tussen afkomst en opleidingsniveau in de laatste decennia almaar kleiner was geworden.
‘Dat begon eind negentiende eeuw onder invloed van het opkomend socialisme’, zei Dronkers in een interview dat ik in 2014 met hem had. De partij wilde arbeiders maatschappelijk en zedelijk verheffen, door goede leefomstandigheden te eisen, maar ook door doorstroomkansen van arbeiderskinderen te vergroten en selectie op herkomst te vervangen door selectie op prestaties. Dat proces kwam in een stroomversnelling vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. De kroon op driekwart eeuw systeemvernieuwing was de Mammoetwet. ‘Iedereen moest een toets doen om te voorkomen dat alleen op het oordeel van docenten, al dan niet ingegeven door vooroordelen en opvattingen, af werd gegaan. Bij de aanmelding voor het type school werd geen onderscheid meer gemaakt naar sociale klasse’, zei hij. Het links-ideologisch vertimmeren van het onderwijs tot een broedplaats van een nieuwe, bijna klassenloze samenleving schoot eind jaren zeventig volgens hem door. De rek was toen al uit de opwaartse beweging. Onderwijsvernieuwing, later uitgemond in het ‘Studiehuis’, pakte voor veel kinderen uit álle milieus slecht uit. Allochtonen begonnen tegelijk met een inhaalslag. In die groep zat nog enorm veel potentieel.
Maar, relativeerde hij, ‘dat hangt weer af van het land van herkomst: kinderen met ouders uit landen waar de islam dominant is doen het veel slechter. Dat is een pijnlijk onderwerp. Maar ik heb op basis van onderzoek wel een verklaring voor dit islam-effect’, zei hij trots. ‘Het heeft te maken met de mate van gender-empowerment: hoe meer seksegelijkheid, hoe beter de schoolprestaties zijn van de meisjes én van de jongens. Sowieso doen álle migrantenmeisjes het beter dan de jongens; ze kunnen zich beter aanpassen en zijn beter in tweede-taalverwerving.’
Dronkers stond bekend als een dwarse en onafhankelijke denker. Nooit bang om onwelgevallige dingen te benoemen, en altijd op basis van onderzoek, want hij had een hekel aan meningen zonder de feiten. ‘Ik vind niets, ik reken alleen maar uit’, zei hij dan.
Jacob Dronkers werd geboren in de Hongerwinter van 1944-1945 in Amsterdam en zou na een moeizame start uiterst succesvol worden binnen de sociologie. Hij studeerde in de linkse jaren zestig aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en promoveerde daar in 1976. Aan politiek heeft hij nooit willen doen, wel aan empirisch onderzoek. Dat uitgangspunt heeft geleid tot een glansrijke academische carrière, als hoogleraar verbonden aan de Katholieke Universiteit Brabant, de Universiteit van Amsterdam, de Università degli Studi Di Firenze en de Universiteit Maastricht. Hij geldt, ook internationaal, als een van de invloedrijkste Nederlandse sociologen.
Met hem sprak ik in 2014 overigens over het gymnasium en de toestroom van kinderen van laagopgeleide ouders tot dit elitebolwerk. De laatste tien jaar nam dat opvallend toe. Voor allochtonen zag hij hier wel een probleem. Dat had volgens hem veel te maken met taalachterstand. ‘Ik bedoel dan niet zozeer de eerste moedertaal thuis, maar een verschil tussen hogeschooltaal – abstract kunnen formuleren – en concrete taal, de “straattaal” van de lagere klasse. Taal is milieugebonden, en daarom is taalachterstand niet zomaar op de middelbare school weg te werken’, aldus Dronkers.
Mijn vriendin haakte na een jaar af, ondanks haar fantastische rapport, en ging naar de havo. Aan de school lag dat niet, er werd flink druk op haar uitgeoefend om te blijven, hoewel ze zelf vast door had dat ze niet de juiste ‘taal’ sprak voor het gymnasium. Misschien was ze wel professor geworden als haar ouders haar hadden gesteund in haar oorspronkelijke keuze.
Beeld: 9 december 2015 (Dieter Telemand / HH)