Iets meer dan een jaar woon ik nu in Den Haag en al die tijd heb ik geen tips of waarschuwingen ontvangen met betrekking tot leven en overleven in de Randstad. Toen ik naar een bos in het noorden verhuisde kon ik al na een week een lijst opstellen van goedbedoelde adviezen van mensen die in de veronderstelling verkeerden dat mijn nieuwe woonplaats nauwelijks ‘bewoonde wereld’ kon worden genoemd.

Het eerste advies betrof wolven. Dat wil zeggen: de ontmoeting met een van hen. Dit schreef een Amsterdamse kennis: ‘Rustig achteruit terug lopen, eventueel hard roepen en met de armen zwaaien. Wolven zijn trotse schemerbeesten maar schuw.’

Hard roepen, daar ben ik nooit goed in geweest, want dan ga ik nadenken over wat ik dan precies moet roepen en als ik dat eenmaal heb bedacht, is de schrijver in mij wakker geworden en die vraagt zich dan af of dat ook niet anders geformuleerd kan worden. Ik denk dat de wolf daar geen geduld voor heeft. Zingen kan ik wel. Toen ik dat advies las, dacht ik onmiddellijk aan een liedje uit Walt Disneys Sneeuwwitje. ‘Heiho, heiho, je krijgt het niet cadeau.’ Ik weet niet hoe effectief dat is.

De volgende mail betrof de vraag of ik een jachtgeweer ging kopen.

Op de een of andere manier schenen mensen te denken dat Drenthe een soort Alaska was. Op Discovery zie je de hele tijd mensen die daar proberen te overleven, god weet waarom, en zoals het echte Amerikanen betaamt hebben ze allemaal een wapenarsenaal waarmee een klein derdewereldland zichzelf tegen invasies van kwaadwillende buren kan beschermen.

‘Een geweer, waarom?’ vroeg ik degene die mij had gemaild.

‘Nou, ga je niet jagen dan?’

In de smalle straatjes van Den Haag ontsnap je om de haverklap aan de dood

Ik kreeg onmiddellijk zo’n harde flashback dat ik even moest gaan zitten.

Eén keer, op aandringen van mijn vader, ben ik mee geweest op de jacht. Hij verkeerde in die tijd in een soort maatschappelijke limbo, denk ik. Als directeur van een sociale werkplaats was hij een beetje een notabel en daar schenen eigenaardigheden als de Rotary, ‘De club van honderd’ (geen idee wat die deden) en jagen bij te horen. Mijn moeder, die nogal antisociaal was, wilde er allemaal niets van weten en dus viel de keuze op mij om op een hele vroege en bar koude zaterdagochtend in een kale akker te staan, omringd door mannen in het groen voor wie de zonnegroet een slok uit de heupflacon betekende.

Daarna trokken we het veld in, de drijvers – een paar boerenjongens en ik – voorop. We hadden nog geen tien meter afgelegd of iemand riep iets en het volgende ogenblik scheerde een schot hagel langs mij heen. De jager die achter mij liep had een wegvluchtend konijn gezien, aangelegd en zowel mij als het konijn op een haar na gemist. De daaropvolgende paar minuten schold ik hem uit, terwijl hij wat schutterig om zich heen keek. Van de rest van de dag herinner ik mij alleen nog het voortdurende gelurk aan de heupflacons, het gekanker op de drijvers als er geen wild voorbij kwam en het tableau van dode konijnen en fazanten dat na afloop op het veld werd uitgestald. Toen ik vroeg wat daarvan de betekenis was, was het antwoord: eerbetoon aan de buit. Ik vond ze een stelletje infantiele klootzakken en zei dat. Daarna nam ik de bus naar huis.

Nee, jagen deed ik niet en veel jagers heb ik tijdens mijn verblijf in het noorden trouwens ook niet gezien.

Overlevingstips voor Den Haag had ik op prijs gesteld. Vorige week las ik dat het de dichtstbevolkte stad van Nederland is, wat de PVV op haar verkiezingsposters samenvat als ‘Den Haag is vol’, waardoor ik dan weer denk dat de stad een stuk zou opknappen als die PVV’ers zouden oprotten. Maar druk is het hier zeker. In de smalle straatjes van het oude centrum ontsnap je om de haverklap aan de dood als weer zo’n geruisloze elektrische bezorgfiets voorbij komt racen.

De bezorgeconomie vereist eeuwige spoed en het gevolg is dat een zwerm opgejaagde fietsers met een geheel eigen interpretatie van de wegenverkeerswet als nerveuze bromvliegen door de stad scheurt. Bromvliegen is het verkeerde woord, want je hoort ze niet aankomen. Een bel schijnen ze niet te hebben of niet te willen gebruiken. Ik denk ook niet dat ze goed zicht hebben op het overige verkeer, want meestal kijken ze op hun telefoon voor de routebepaling, horen doen ze niet omdat ze een koptelefoon op hebben of oortjes dragen. En dat allemaal omdat iemand ergens op een zak chips of een beker Ben & Jerry’s zit te wachten.

In de smalle straatjes van de Haagse binnenstad, waar voetgangers, fietsers en scooters niet van elkaar gescheiden zijn, is ouderwets boodschappen doen een zaak van schichtig om zich heen kijkende mensen die allen vertrouwen in zoiets als veiligheid in het verkeer verloren hebben.

Er is een oplossing: die fietsen geluid laten maken. Ik denk aan het tweewielige equivalent van een Zwitserse koebel. De stad wordt er veiliger door en als elke bezorgdienst zijn eigen toonhoogte kiest, in een vooraf overeengekomen chromatisch bereik, zal Den Haag niet alleen de veiligste maar ook de muzikaalste stad van Nederland worden.