Maar er zijn een heleboel grensgebieden. Ik denk dat dit boek de discussie daarover op gang kan brengen. Daar kun je geen handboek met voorschriften voor opstellen, want je zit steeds met dat spanningsveld tussen wat journalistiek goed wordt geacht en wat buitengewoon slecht is voor de ethiek.‘
Haar boek geeft geen harde criteria op grond waarvan Brinkman de redactie van Reporter zou kunnen aanpakken. Wesselius noemt het vreemd dat de media nu meer aandacht hebben voor de beschuldigingen van het CDA aan het adres van Reporter dan voor Brinkman en z'n verdachte commissariaat: 'Het blijft nieuws dat Brinkman commissaris is bij een bedrijf dat geld van z'n aangetrouwde oom investeert en dat die oom niet pluis is. Dat is iets wat het Nederlandse volk moet weten en verder geen gezeur. Het is een bekende afleidingstruc om de boodschapper de schuld te geven.
Waar het om gaat is dat je als politicus transparant moet zijn en niet in zaken kunt gaan. Wat dat betreft ben ik erg gereformeerd. Maar in Nederland treedt tegenwoordig geen politicus meer af omdat hij iets heeft gedaan wat niet kan. Het is een van de functies van de pers om daar op te letten. Natuurlijk is het verdacht dat het verhaal van Brinkmans commissariaat juist nu, drie weken voor de verkiezingen, uitkomt. Maar het is te mooi om het te laten liggen.
Wat me meer bezighoudt, is dat de Nederlandse televisie in dit geval afspraken had gemaakt met justitie. Dat is ook gebeurd met de arrestatie vorige week van die drugskoeriers. De Fransen waren er kwaad om dat de Nederlandse televisie daarover was getipt. Als schrijvende journalisten kunnen we wel leuk over ethiek praten, maar de televisie is veel belangrijker en daar is het veel meer een kwestie van show. Politiemensen hebben nu het gevoel dat ze op de televisie moeten komen om te bewijzen dat ze iets hebben gedaan. Ik maak me vreselijk ongerust over de rol van de televisie. We kunnen honderd boeken schrijven over de ethiek van de journalistiek en dan walst zo'n medium als televisie er gewoon overheen. Zo'n begrip als infotainment, daar word ik doodziek van.’
‘Natuurlijk is de krant ook voor een deel verstrooiing. Anders krijg je iets wat niemand meer wil lezen. We maken ook koppen waarmee we lezers hopen te trekken. Het Groene-nummer over de undercover-operatie in de CD was niet voor niets meteen uitverkocht. Maar televisie is een soort stoomwals. Niet voor niets liet Kok laatst z'n minsterie betalen om hem een optreden bij RTL4 te bezorgen. Het is vreselijk dubbel. Aan de ene kant schelden politici op de pers en aan de andere kant zorgen ze er voor dat ze hun uitspraken zo doen, dat ze het journaal nog halen.
Al voor ze me vroegen Het mijnenveld samen te stellen, was ik bezig met het onderwerp ethiek. C'est l'air du temps. In Frankrijk wordt er het ene colloquium na het andere over gehouden. Vroeger hield ik me met die ethiek bezig vanuit een onvoorstelbaar linkse hoek, maar ja, ik zat in de jaren zestig in Parijs. Frankrijk was toen in feite een land in oorlog en dan word je heel snel politiek bewust. Op een gegeven moment ging ik mee demonstreren tegen het geweld van de OAS en tegen het Franse optreden in Algerije. In 1965 heb ik heel onnozel een briefje aan De Groene geschreven om mezelf als correspondent aan te bieden. En toen was het ineens mei '68.
Later zijn De Groene en ik weer uit elkaar gegroeid. In 1976 of '77 schreef ik, ik denk als eerste in Nederland, in de Volkskrant over de slachtingen door de Rode Khmer in Cambodja. Ik kreeg toen een brief van een van de Groene-redacteuren dat ik het allemaal niet zo goed had begrepen. Of je het wilt of niet, je wordt altijd geconfronteerd met de ethiek. Ik heb zelf ook een hele tijd geloofd dat de Rode Khmer de goeie jongens waren, omdat ze tegen Lon Nol en de Amerikanen waren.
Natuurlijk zit je af en toe in gewetensnood. Igor Cornelissen beschrijft in zijn bijdrage aan Het mijnenveld hoe hij als bureauredacteur van Het Parool stukken moest doorgeven over de trotskisten en over z'n vriend Sal Santen, die vals geld had gedrukt. Een buitengewoon wrang verhaal. Hij kon niet toegeven dat hij zelf trotskist was en dat hij Sal Santen kende. Zelf wilde ik eerst niet weten dat de Algerijnse vrijheidstrijders van het FLN ook geen lieverdjes waren. Tot ik de mensen tegenkwam waar ze de neuzen van hadden afgesneden.
Igor Cornelissen beschrijft in zijn stuk hoe hij aardig blijft doen tegen een oude nazi om hem maar aan de praat te houden. Dat ken ik. Tijdens de de opkomst van het Front National interviewde ik een burgemeester, een keurige man, die plotseling over “de gekleurde misdaad” begon. En dat zit je maar keurig op te schrijven. Het heeft niet veel zin te roepen dat hij een vuile racist is. Wie weet heb je hem later nog nodig als informatiebron. In dat opzicht is de journalistiek een vreselijk hoerig beroep. Maar aan ieder beroep zitten ethische kanten. Ik denk niet dat daar een definitieve oplossing voor bestaat. Je moet altijd nadenken over waar je mee bezig bent.
Met het verhaal in De Groene van Kees Kooiman, die in de CD infiltreerde, had ik wel enige moeite. Kooiman toont inderdaad aan wat een gajes die CD is. Maar als hij zo lang in die organisatie heeft rondgelopen, moet hij op een bepaalde manier ook hebben meegedaan. Hoe kom je anders op de kieslijst? Ik had het geloofwaardiger gevonden als hij precies had opgeschreven wat hij wel en niet heeft geroepen.
Ik heb eens met Gunter Wallraff over dat undercover-werken gesproken. Mag dat wel, wanneer en hoe? In zijn geval is er een arrest geweest van de Duitse Hoge Raad, waar hij het eigenlijk wel mee eens is: je mag niet infiltreren, tenzij je een organisatie aan de kaak stelt die een gevaar is voor de samenleving. De Bildzeitung noemden ze daarbij een ontsporing van de journalistiek. Op de vraag of hij toen hij bij Bild werkte geen vreselijke dingen heeft gedaan, antwoorde Wallraff dat hij alleen maar heel onnozele stukken had geschreven. Dat klinkt aannemelijk. Maar hoe ver ga je? Het is moeilijk er regels voor aan te geven. Hetzelfde geldt trouwens in het omgekeerde geval; als je vertrouwelijke informatie krijgt toegespeeld die je op dat moment niet mag gebruiken. Je moet gewoon voelen: nu wel of nu niet. Je moet ook niet altijd alles op schrijven wat je hoort.’
‘In de tijd van de geengageerde journalistiek leek er helemaal geen spanning te bestaan tussen de ethiek en de journalistiek. Misschien is dat ook een kwestie van ouder worden. Maar als ik er op terugkijk, vind ik de jaren zeventig zoveel sympathieker dan de jaren tachtig met het thatcherisme, de reaganomics, het egocentrisme dat je overal in terug vindt. Zie alleen al die krimi’s uit de jaren zeventig; die wijde pijpen en lange haren zijn natuurlijk geen gezicht, maar die commissarissen die twijfelen over de wereld en de maatschappij zijn me zeer synpathiek.
Ik kijk dan ook niet met zelfverwijt terug op de geengageerde journalistiek uit die jaren. Ik heb misschien best domme dingen gedaan. Zo vond ik het bijvoorbeeld leuk wat die maoistische jongens deden. Nu weten we dingen over China die we toen niet wilden zien. Misschien dat het zwart-witbeeld dat we van de wereld hadden, onze waarneming zo beinvloedde dat je niet meer alle feiten zag.
Tegenwoordig wordt de pers echter steeds afhankelijker van de grote persbureaus. Op de televisie zie je overal exact dezelfde beelden. Tijdens de Golfoorlog ben ik er zelf ook ingetrapt. De oude oorlogsjournaliste Martha Gellhorn zei meteen: “Dit is geen oorlogsverslaggeving, dit is opschrijven wat de militairen je vertellen op te schrijven. De journalisten krijgen niets te zien.” Ze had gelijk. En toch volgde je het alsof het ook de werkelijkheid was. Pas later voel je dat het niet klopt. Dat vind ik eng.
Het maken van dit boek heeft me niet wanhopig gemaakt over mijn vak, ik denk dat er nog steeds genoeg te doen is, maar sadder and wiser ben ik er wel van geworden. Hoe moeilijk het is om echt eerlijke en goeie journalistiek te bedrijven… Je wordt er heel bescheiden van. Ik doe m'n best, maar ik kijk ook maar met de ogen die ik op dit moment heb. Cynisch is een groot woord, maar een beetje sceptisch ben ik er wel van geworden.’