Als historicus die gespecialiseerd is in de periode, kan ik het verzekeren: de Middeleeuwen waren saai.’ Deze uitspraak deed expert in middeleeuwse krijgskunde Kelly DeVries vorig jaar in Foreign Affairs. Het onderwerp van discussie: is Game of Thrones een getrouwe weergave van het leven in de Middeleeuwen? Dit lijkt een absurde vraag. Kijkers van de hbo-serie worden getrakteerd op magie, levende doden en een demon die uit de baarmoeder van Carice van Houten kruipt. Toch wordt de waanzinnige populariteit van Game of Thrones vaak toegeschreven aan historisch realisme. De fantasiewereld Westeros, een grimmige leviathan van clanoorlogen, drankgelagen en hoererij, zou in veel opzichten lijken op West-Europa in de vroege Middeleeuwen. Kelly DeVries wilde dit idee nuanceren. ‘De meeste middeleeuwers leidden een statisch bestaan. Ze werkten van jongs af aan, kregen kinderen en gingen dood. Ze konden niet lezen, beleefden geen avonturen en kenden weinig ander vermaak dan kerkdiensten en religieuze feesten.’

Bij dit soort ietwat absurde discussies heb je behoefte aan Jacques Le Goff, de Franse mediëvist die onlangs op negentigjarige leeftijd overleed. Le Goff maakte naam als de man die de Middeleeuwen een gezicht gaf. De échte Middeleeuwen in zijn boeken hebben weinig te maken met de epische conflicten die hbo op het scherm tovert, maar zijn evenmin dodelijk saai. Le Goff brak met de dominante kijk op de Middeleeuwen als een dorre tussenperiode en presenteerde ze als de eeuwen waarin de basis werd gelegd voor het hedendaagse Europa.

Jacques Le Goff, wiens fysiek de bijnaam le gourmand historien in één oogopslag verklaarde, werd in 1924 geboren in het Provençaalse Toulon. Hij studeerde in 1950 af aan de École Normale Supérieure. Zijn eerste boek, Les intellectuels au Moyen Âge, verscheen in 1957. Hierin laat Le Goff zien dat de beroepsintellectueel geen moderne, maar een typisch middeleeuwse uitvinding is. Met de opkomst van handelsnetwerken en steden ontstond ook een klasse geestelijke ambachtslieden die hun brood verdienden met de verkoop van pamfletten en het geven van onderwijs. Ook bankiers en handelaren, pijlers van de Europese economie, ontwikkelden zich in de Middeleeuwen tot herkenbare beroepsgroepen, zo beschreef hij in Marchands et banquiers du Moyen Âge.

Hoewel zijn naam onlosmakelijk met het tijdperk is verbonden, had Le Goff eigenlijk een hekel aan de term ‘Middeleeuwen’. Hij hield er niet van om de geschiedenis op te delen in keurige blokken met nette overgangetjes. De Middeleeuwen kwamen volgens hem pas echt ten einde in het begin van de negentiende eeuw. Het idee dat de Renaissance in de zestiende eeuw een nieuwe tijdperk markeerde, was wat Le Goff betreft een misvatting. ‘Zelfs de Reformatie bracht weinig fundamentele veranderingen teweeg’, zei hij in een interview met een Frans tijdschrift in 2003. ‘Pas met de Verlichting en de Franse Revolutie begon de overgang naar de moderne tijd.’

Dat de Renaissance een nieuw tijdperk markeerde, was volgens Le Goff een misvatting

Aan Le Goffs eigenzinnige kijk op de Middeleeuwen herken je de Annales-school, die zich richtte op geleidelijke veranderingen in plaats van op historische mijlpalen en revolutionaire omwentelingen. Deze traditie leerde de Fransen dat niet alles in hun verleden in Parijs was gebeurd. Ook verlegden de Annales-historici de aandacht van de elite naar alle sociale lagen van de pre-moderne samenleving. Le Goff was hier een meester in. ‘Hij heeft van de geschiedenis antropologie gemaakt’, zei Pierre Nora in een artikel in Le Monde dat kort na de dood van de historicus verscheen. Samen met Nora bedacht Le Goff in de jaren 1970 de zogenoemde nouvelle histoire. Historici moesten wat hen betreft op zoek naar de motieven en gedachten van individuen in plaats van zich blind te staren op de daden van een handjevol ‘great men’. De tegenwoordig breed gedeelde overtuiging dat doodnormale mensen en alledaagse voorwerpen een plek verdienen in de geschiedenisboekjes is voor een belangrijk deel op Le Goff terug te voeren. In 2004 kreeg hij van de knaw de Dr. A.H. Heinekenprijs voor Geschiedenis, als dank voor het ‘fundamenteel veranderen van onze kijk op de Middeleeuwen’.

In tegenstelling tot veel intellectuelen van zijn generatie bezondigde Le Goff zich niet aan geflirt met het communisme en de Sovjet-Unie. Hij behoorde tot de groep Franse historici die naar Polen en Praag gingen om daar les te geven in de appartementen van collega’s die onder de communistische dictatuur hun vak niet konden uitoefenen. Wel bleef Le Goff zijn leven lang links. Kort voor zijn dood nog nam hij het in Le Monde op voor de door kritiek geplaagde president François Hollande.

Ook droeg hij volgens goed Frans gebruik de Europese eenwording een warm hart toe. De rechtvaardiging hiervoor vond Le Goff – uiteraard – in de Middeleeuwen. Dankzij het christendom dat sociale orde en stabiliteit bracht ontstond er destijds voor het eerst een Europees zelfbewustzijn, betoogde hij in De geboorte van Europa. In de mentale landkaart van de Middeleeuwen zag Le Goff een proto-EU: de Baltische staten golden destijds als Europees, maar bij Rusland lag de grens. Spanje en Sicilië hoorden erbij, mediterraan Noord-Afrika niet.

Toch was academische geschiedschrijving niet de enige manier waarop de Middeleeuwen volgens Le Goff tot leven konden komen. Hij herlas Ivanhoe vele malen en was adviseur bij de verfilming van Umberto Eco’s In de naam van de roos. Als die film, met zijn donkere kloostergangen en Sean Connery als speurende monnik, een authentiek middeleeuws gevoel oproept, dan is dat mede aan Le Goff te danken.


Beeld: Jacques Le Goff, 1995 (Louis Monie/Rue des Archives/HH).