© Redactie Libelle / Sanoma Media

Stel, een socioloog doet onderzoek naar de Nederlandse middenklasse, naar eet- en kleedgewoonten, naar angsten en verlangens. Waar zou hij te rade gaan? Er zijn natuurlijk bevolkingsonderzoeken, scp-rapporten en krantenarchieven. Maar er is ook een alternatieve bron beschikbaar: het stripalbum. En dan in het bijzonder: Jan, Jans en de kinderen, het geesteskind van tekenaar Jan Kruis, al veertig jaar te lezen in Libelle en in de bijna vijftig albums die sinds de jaren zeventig zijn verschenen.

Het is een strip die een genre op zichzelf vormt. Doorgaans schotelen tekenaars ons nogal onorthodoxe samenlevingsvormen voor. Denk aan Donald Duck met zijn drie neefjes of aan Kuifje en kapitein Haddock, samen op kasteel Molensloot. En wat zijn Suske, Wiske, Lambik, Sidonia en Jerom in vredesnaam van elkaar? Jan, Jans en de kinderen vormen de tegenpool: een geruststellend doorsnee middenklassegezin. ‘What’s special about them, is that they are so normal’, luidt de aanprijzing bij Engelse vertalingen van de strip.

Een kleine dramatis personae: man des huizes Jan Tromp (snor, kantoorbaan, gesteld op zijn krantje en pijpje pils) is keurig getrouwd met zijn jeugdliefde Jans (huisvrouw, degelijk kapsel). Samen hebben ze twee dochters: Catootje (een jaar of tien, houdt van paarden) en Karlijn (iets ouder, net in de puberteit). Conform het stereotype maken poes (rooie kater, gecastreerd) en hond (bruine tekkel) het gezin compleet.

Voor die rooie kater is een bijzondere rol weggelegd. Hij is voor het gezin wat Japie Krekel was voor Pinokkio: de belichaming van gewetensvolle prudentie. Altijd een verstandig woordje klaar, en dus eigenlijk strontvervelend. Als Jan en Jans een keer aangeschoten thuiskomen, toont de kater zich bezorgd over al die liederlijkheid. Hij waarschuwt tegen roken, tegen te veel eten en noemt feestvieren ‘des duivels oorkussen’. Het is de burgermoraal in zijn puurste vorm.

In de allereerste aflevering uit 1970 treffen we het gezin Tromp in medias res om half zeven, net na de avondmaaltijd. Jan begeeft zich richting stoel voor welverdiende rust, Jans richting keuken voor de afwas en de kinderen gaan aan het huiswerk of de blokfluitoefening. De precieze grap die in de eerste tien plaatjes wordt uitgesponnen – iets met Jans dutje dat wordt verstoord – doet niet zo ter zake. Waar het om gaat is dat hier het concept wordt neergezet. Gewone gebeurtenissen, van een gewoon gezin, in een gewone rijtjeshuizenwijk. Alles volgens de aloude komische wet: de humor zit in de herkenbaarheid. Avontuurlijk is de strip niet. De verhalen spelen zich vooral af tegen een decor bestaande uit bankstel, keukentafel en aangeharkte voortuin. Af en toe is er een scène vanuit de echtelijke slaapkamer (niets pikants: Jans borstelt haar haren, Jan krabt wat aan zijn buik) of vanuit een andere middenklassebiotoop: de kruidenier om de hoek, de school van de kinderen of op visite bij een ander burgerlijk echtpaar, glaasjes sherry binnen handbereik.

Conform de wetten van het getekende verhaal worden de personages geen spat ouder. Regelmatig is het nieuwjaar, of wordt er een verjaardag gevierd, maar Jan, Jans en de kinderen blijken immuun voor de tand des tijds. In 2012 is het gezin identiek aan veertig jaar geleden. Catootje blijft in haar paardenfase, Karlijns borstpartij staat nog steeds op het punt van doorbreken en Jan en Jans blijven voor eeuwig eind dertig, begin veertig. Onrealistisch? Zonder meer. Maar ook noodzakelijk. Jan, Jans en de kinderen moet een humoristische weergave van het burgerleventje zijn. Zonder kinderen slaat zo’n concept al snel dood.

© Redactie Libelle / Sanoma Media

Tezamen vormt de collectie een zedenschets van de Hollandse middenklasse. Een krampachtige omgang met seks, bijvoorbeeld, hoort daarbij. Als Catootje in alle onschuld aan haar kranten lezende vader vraagt wat een abortuswet is, scheurt Jan verwilderd zijn dagblad haast in tweeën. Als dochter Karlijn zegt aan de pil te willen, schiet het echtpaar Tromp van schrik een meter in de lucht. Gelukkig blijkt het een grapje om haar ouders te provoceren.

Schitterend is de openingspagina van album nummer 7 uit 1977. Jan loopt met pils en krant richting sofa en treft daar tot zijn schrik een onderuitgezakte donkere jongeman met een afrokapsel en rafelige spijkerbroek. Het blijkt Karlijns nieuwe vriend ‘Mike’ te zijn. De vrouwelijke gezinsleden zijn duidelijk gecharmeerd van deze exotische gast. Jans droomt al hardop over kleinkinderen met mooie donkere ogen en Catootje merkt op dat het ‘heel modern is om neger te zijn’. Alleen Jan staat er wat mokkig bij. Een rechtse populist ziet hier misschien het ontstaan van ‘politiek correct allochtonen knuffelen’, anderen merken op hoe ons land moest wennen aan de multiculturele samenleving.

Het bezoek van Mike is niet de enige keer dat de burgerlijke moraal op de proef wordt gesteld. In aflevering 394 komt een zoon van kennissen ter sprake die is gaan samenwonen met zijn vriend. ‘Je hoort het toch wel vaak tegenwoordig’, verzucht Jan. Het komt hem op een vermaning van dochter Catootje te staan, die op school heeft geleerd dat twee mannen ‘net zo van elkaar kunnen houden als papa en mama’. Een paar albums verder wordt de grens van de liberale moraal getrokken. Als Jans verkondigt dat iedereen recht heeft op de eigen seksuele voorkeur ziet Jan zijn kans schoon. Hij geeft toe met lichte opwinding te kijken naar meisjes uit de hoogste klas van het vwo. Om vervolgens door zijn eega te worden uitgescholden voor ‘viespeuk’.

Ook de omgang met de portemonnee is behoorlijk middle class. Zo zijn de vroege Jan en Jans een toonbeeld van zuinigheid. Nieuwe schoenen zijn niet nodig zolang het huidige paar nog niet is versleten. Wanneer Jans aan Jan vraagt of een oude jurk haar nog staat, wordt ze bediend met een: ‘Natuurlijk, hij kostte 175 gulden.’ Wordt er uit de band gesprongen, dan bederft geld de sfeer. In strip 342 doet het echtpaar een weekendje Parijs (‘een mooie aanbieding, kon ik niet laten schieten’). Een romantisch dinertje eindigt in ruzie over de rozenverkoper. De bloem die Jan kocht kostte verdomme een tientje.

Maar Jan, Jans, Karlijn en Catootje zouden niet tot de middenklasse behoren als ze niet af en toe een poging deden hun milieu te ontstijgen. Dat de kinderen paardrijden vindt Jan al heel wat, want dat was vroeger ‘voor rijkeluiskinderen’. Ook de materiële welvaart neemt langzaam toe. In album 2 doet de auto zijn intrede, later volgen kleurentelevisie, elektrische blikopener en pc. Toch zet de tekenaar zijn creaties meestal snel weer op de plaats. Als Jan in een drieste bui voorstelt om op wintersport te gaan (let wel, dit is halverwege de jaren zeventig) breekt hij prompt zijn been wanneer hij een skimanoeuvre uitbeeldt, staande op de driezitsbank. Jans droomt van de Italiaanse Riviera, om vervolgens in de volgepakte middenklasser naar de camping op Ameland of – vooruit – naar Dijon te rijden.

Wél succesvol is de wooncarrière van het gezin. In het eerste album verhuizen ze van huurflat naar doorzon-koopwoning, de beloning voor vlijtig sparen. Als het aan Jan ligt, blijft het daarbij. Hij koestert het ideaal van buiten leven, maar dat ligt financieel buiten bereik. Tegenwoordig zou je onmiddellijk de hypotheekadviseur bellen, maar in 1978 is Jan nog geloofwaardig als hij het vertikt zich in de schulden te storten. Uiteindelijk zwicht hij toch. Het gezin neemt een hypotheek en verhuist naar Drenthe. Het is begin jaren tachtig, de huizenzeepbel vult zich langzaam.

Rode draad in de serie is een veranderend rollenpatroon. Met enige regelmaat ontsnapt Jans aan de terreur van het huishouden en neemt een baantje. Eerst als secretaresse, later in een kledingboetiek. Het is meestal van korte duur. Veel geld levert het niet op en de angst een ontaarde moeder te zijn, blijkt telkens groter dan de emancipatiedrang. Het duurt tot midden jaren negentig voordat de carrière van Jans echt van de grond komt. In album 23 begint ze een lokale partij, Vrouwmens ’94. Ze schopt het uiteindelijk tot wethouder. Niet alleen een mijlpaal in de opmars van de werkende vrouw, maar ook in de verovering van macht door de middenklasse.

Jan, ondertussen, maakt een omgekeerde ontwikkeling door. We leren hem kennen als bureauslaaf, die dagelijks neerstrijkt in een kantoor waar mannen in grijs pak elkaar met ‘môgge’ begroeten. Twintig jaar later vinden we hem terug met een schort om, achter een pannetje aardappels. Hij is een huisman en werkt in een schuurtje aan zijn boek – een project gedoemd te mislukken. In de tussenliggende periode wordt af en toe verslag gedaan van het veranderende werkregime in Nederland. Zo komt Jan in aflevering 514 afgepeigerd thuis. Hij heeft de hele dag moeten vergaderen over ‘progressief beleid’ op de werkvloer. Met vrouwen, welteverstaan.

Wie de omwentelingen in het leven van Jan beziet, mag zich verbazen dat de arme kerel niet op de pvv stemt. Hij voldoet aan alle kenmerken van de boze, blanke man: aan huis gekluisterd door de nieuwe economie, sociaal gecastreerd door de vrouwen in zijn omgeving. Bovendien ziet hij oude zekerheden afbrokkelen. Tekenend is strip 1003. Jan moet naar de winkel voor een zwangerschapstest – Jans lijkt onverwacht zwanger. Maar de oude drogist, ‘een man die het leven kent en verder geen vragen stelt’, aldus Jan, blijkt met de vut. Hij is vervangen door een jong ding dat het nieuws meteen aan haar vriendinnen doorroddelt.

Vanaf het jaar 2000 verliest de serie aan zeggingskracht. Wellicht omdat tekenaar Jan Kruis vanaf dan het werk overdraagt aan een studio, wellicht omdat de realiteit verandert. Alles wat de middenklasse geestig maakte – krenterigheid, benepenheid, statusangst – verbleekt naarmate de welvaart toeneemt.

Toch laat Jan, Jans en de kinderen nog af en toe zien dat het gewone leven niet altijd vlekkeloos verloopt (zie pagina 24, album 27). Het gezin is er een weekje tussenuit en ontmoet andere vakantiegangers: dik, geblondeerd, zonnebankbruin. Voor de zoveelste keer slaat de schrik hun om het hart. Een illustratie van de petite bourgeoisie-angst voor het volk. Tegelijk worden we eraan herinnerd dat het veilige burgerleven op ieder moment bruut kan worden verstoord. Immers, samen met krassen op je auto en kinderen die de havo niet halen, is het een van de plagen van het middenklassebestaan: een welverdiende vakantie die wordt verziekt door aso’s in de belendende bungalow.