Het boek van Onno Blom over Jan Wolkers, Het litteken van de dood, is meeslepend. Ik ben niet de eerste die deze biografie zo noemt. Meteen in de Proloog heeft de verteller me al te pakken: ‘Op een mooie herfstdag in 2006 nam ik in Den Helder de boot naar Texel. Aan de andere kant van het water lag het eiland onder een woeste wolkenlucht te glinsteren in de zon.’ Het is of je Wolkers zelf leest.
Voor wie Wolkers indertijd heeft gevolgd, is de biografie een reis in het verleden. Het tumult. Het feest als er weer een nieuw boek van hem uitkwam. De bravoure in de interviews, je hoort zijn stem: ‘Als een jury mij een literaire prijs durft te geven, daag ik de heren stuk voor stuk uit voor een tweegevecht. Gewoon fysiek ertegenaan. Ik rijg ze open van hun strot tot aan hun geslachtsdeel, als dat er tenminste nog zit.’
Ik zit weer flink te bladeren in De kus, Groeten van Rottumerplaat, Terug naar Oegstgeest. Lievelingsboeken waar een laagje stof op was neergedaald. Ze blijven nog steeds overeind. Ik denk: door het directe taalgebruik, de filmische beelden, maar ook door de manier waarop Wolkers een verhaal in elkaar zet. Ieder boek wordt gedragen door details die tientallen keren terugkomen: een straatnaam, een tochtdeur, een opgezette krokodil. Blom haalt een vergelijking aan die Wolkers zelf maakte met zijn beeldende werk: ‘In beide gevallen gaat het om het opbouwen van kleine elementen, het samenstellen van gegevens tot een overzichtelijk bouwwerk.’
Eindelijk heb ik nu ook de eerste roman in zijn geheel gelezen: Kort Amerikaans. Daar was ik nooit aan toegekomen. In 1983 had ik er de 41ste druk van gekocht. Later kocht ik een oudere druk, tweedehands. Want Wolkers had de roman compleet herzien en ik wilde kijken hoe hij dat had gedaan. Maar toen ik daarmee bezig was, kwamen er andere dingen tussendoor. Alleen al de nieuwe romans, de gedichten en de essays, die ik gretiger las dan het succesvolle romandebuut.
Kort Amerikaans verscheen in 1962. Wolkers was bijna 37. In 1979, er waren inmiddels driehonderdduizend exemplaren verkocht, maakte Wolkers de nieuwe versie. Zijn motto: ‘Je moet alleen maar het stuk ijs boven het water beschrijven. De berg eronder moet onzichtbaar blijven.’ In mijn 33ste druk heeft de eerste eigenares ergens in de kantlijn geschreven: mensbeschouwing. Het zal wel voor een spreekbeurt zijn geweest. Die passage is in de nieuwe versie natuurlijk helemaal verdwenen.
Met de herschrijving is Kort Amerikaans stilistisch nog niet zo sterk als de latere romans, maar het boek is er erg van opgeknapt. Een voorbeeld: de scène waarin Eriks moeder heeft verteld dat zijn broer met difterie in het ziekenhuis ligt en dat er niets meer aan te doen is. Oorspronkelijk stond er: ‘Zijn moeder greep zijn onderarm vast. Erik keek haar aan. Haar lippen bewogen maar er kwam geen geluid uit haar mond, haar hand kneedde krampachtig zijn arm. Ze keek hem even aan, schudde haar hoofd en verborg haar blik weer achter een ruit van verdriet en tranen.’
Dat werd: ‘Zijn moeder greep hem bij zijn onderarm. Eric keek haar aan. Haar lippen bewogen maar er kwam geen geluid uit haar mond. Ze schudde haar hoofd en staarde weer in de verte naar de skeletten van de walvissen die als een Apocalyps in de lucht leken te zweven. Hoe moet ik haar zeggen dat haar hoedje zo mal scheef zit, dacht hij.’
Wolkers noteerde in zijn dagboek: ‘Alle literaire rimram en poëtische onzin eruit en de dialogen bekort en verbeterd. Zo hier en daar trek ik een dramatische lijn door. Droom alweer van de oorlog ’s avonds.’ Vooral dat nieuwe detail van het hoedje is goed. Juist als je een dramatische gebeurtenis meemaakt, kan het gebeuren dat je inzoomt op iets wat er eigenlijk niet toe doet. Hier zie je wat Wolkers zichzelf heeft geleerd in vijftien jaar: het hoedje zegt meer dan die ‘ruit van verdriet en tranen’.
De schrijver aan het werk, zo dicht zit je er haast nooit op. Dat de roman stilistisch achterbleef bij de andere boeken uit die tijd, De doodshoofdvlinder, De perzik van onsterfelijkheid, begreep ik niet helemaal. Tot ik bij Blom las hoe Wolkers daar zelf over dacht: ‘Als ik nooit over die periode geschreven had en ik zou Kort Amerikaans nú schrijven (…) dan zou het natuurlijk heel anders worden. Maar de kern van het boek is zo goed en zo eigen aan mij en mijn leven daar, dat ik vond dat ik het niet op mijn routine mocht gaan zitten verbeteren. Ik heb mijn ervaring heel consciëntieus in dienst gesteld van het boek van toen.’
Zo ga ik heen en weer, deze weken: van de biografie naar de boeken en van de boeken weer terug naar de biografie. Wolkers is ineens helemaal terug, bij mij tenminste.