In 2005 kocht Jane Fortune op een antiekmarkt in Florence een boek over Plautilla Nelli. Ze werd diep getroffen door de schoonheid van haar oeuvre uit de zestiende eeuw en las tot haar verbazing dat zij volgens de vermaarde kunsthistoricus Giorgio Vasari gold als de eerste vrouwelijke kunstenaar van de Italiaanse Renaissance. Bij navraag bleek niemand haar te kennen en besloot ze Nelli’s meesterwerk Bewening van de gestorven Christus te bekijken in het San Marco Museum.

Daar kreeg ze opnieuw een schok: tussen de beroemde werken van uitsluitend mannen hing het schilderij er treurig bij. Door een laag vuil had het alle glans verloren. Ze bood de museumdirecteur aan het op haar kosten te laten restaureren. Na lang aandringen mocht dat en werd het werk, dat vol houtwormen zat, in de oude glorie hersteld. In een interview zei ze dat dit voor haar een ‘life changing moment’ was geweest.

Ze ontdekte vervolgens dat het topwerk van Nelli’s vrouwelijke tijdgenoten eveneens in erbarmelijke staat verkeerde, deels het gevolg van een overstroming van de Arno die de stad had getroffen in 1966. De verwaarlozing onderstreepte volgens haar de positie van vrouwelijke kunstenaars die in hun tijd – en in de eeuwen daarna – in de schaduw stonden van grootheden als Michelangelo, Da Vinci of Donatello.

Het maakte de Amerikaanse filantroop en kunstliefhebber droevig en boos tegelijk, zó onrechtvaardig ervoer ze deze vorm van discriminatie die zich continueerde tot ver in de 21ste eeuw. Ze vond op haar 63ste haar ware levensdoel; ze richtte de stichting Advancing Women Artists op dat een team van kunsthistorici en restaurateurs financierde om het werk van vrouwelijke kunstenaars uit de zestiende eeuw wetenschappelijk in kaart te brengen en zo nodig te restaureren. Aanvankelijk was de focus gericht op werk uit de Renaissance, later breidde dat uit naar weggemoffelde kunst van vrouwen tot aan de 21ste eeuw. Ze nam hiermee revanche op de geschiedenis.

Vrouwelijk werk werd of niet serieus genomen of toegekend aan mannen

Fortune’s missie zette een trend die de laatste jaren in de kunsthistorische wereld begint door te zetten: met een andere bril kijken naar het verleden. Blootgelegd wordt hoe, overeenkomstig klassieke rollenpatronen, grote vrouwelijke kunstenaars in hun eigen tijd en in de latere toekenning van hun betekenis genegeerd zijn. Nelli mocht geen kunstonderwijs volgen en geen studie doen naar mannelijk naakt. Ze vroeg haar vader – gekleed – model te staan. Ze signeerde haar werk niet onder eigen naam en kreeg geen opdrachten.

Vrouwen werkten thuis in armoede of ze kwamen uit rijke families die hen onderhielden. Meestal trouwden ze niet. Hun werk werd of niet serieus genomen of toegekend aan mannen, zoals onlangs nog aan het licht kwam bij het beroemde dadaïstische werk van Marcel Duchamp. Niet hij had het lumineuze idee gehad een urinoir in 1917 in te zenden naar de Society of Independent Artists, de ware geestelijk ‘vader’ was vrijwel zeker barones Elsa von Freytag-Loringhoven. Vrouwen in kunstkringen die zelf schilderden stonden tot ver in de vorige eeuw vaak slechts te boek als een muze van mannen die konden uitgroeien tot beroemdheden.

Jane Fortune werd in 1942 geboren in Indianapolis, ze was de oudste van vier kinderen uit een familie die steenrijk was geworden door een telefoonmaatschappij in die stad. Haar ouders waren journalist en ontpopten zich net als de meeste nakomelingen van de oervader van de telefoonmaatschappij tot filantropen. Ook Jane gaf na haar studie aan haar achternaam die mooie invulling: de publieke zaak dienen. ‘Geven zat ons in het dna’, zei ze in een interview.

En ze hield zielsveel van Italië, van de kunst, de culinaire cultuur en de levensstijl. Ze woonde haar hele leven in Amerika, maar leefde met ‘heel haar hart’ in Toscane. Van de Florentijnen kreeg ze liefkozend de bijnaam Indiana Jane, vanwege haar onvermoeibare speurwerk in kerken en kloosters en in kelders van musea naar de schat van vergeten, vaak beschimmelde en gecraqueleerde schilderijen van vrouwen. Door haar team kwamen zo’n 2500 kunstwerken boven water – vaak letterlijk – en werden ruim zestig werken gerestaureerd. Ten minste vijftien kunstenaressen kregen op basis van onderzoek voor het eerst een gezicht. Aan de zittende culturele klasse van Florence stelde Fortune bovendien eisen: een expositie van deze topmeesteressen in de grote musea. Over deze wedergeboorte schreef ze een boek waarover de indrukwekkende en met prijzen overladen televisiedocumentaire Invisible Women: Forgotten Artists of Florence werd gemaakt.

Jane Fortune behoort tot het type dat geen feministe was uit ideologische overtuiging maar door haar daden wel zo beschouwd kan worden. Vaak heeft ze gezegd dat ze met de ontdekking van Nelli haar eigen stem en de creatieve kant in zichzelf had ontdekt. Tegenover een Italiaanse krant vertelde ze hoe ze ook praktisch bijdroeg aan vrouwenemancipatie: het restauratieteam bestond voor negentig procent uit vrouwen. Dat had volgens haar ook een andere verklaring. Tot aan de grote overstroming van 1966 was 99 procent van de restaurateurs man. Door de ramp moesten er duizenden vrijwilligers ingezet worden om de kunstwerken, die soms door de straten dreven, te redden. ‘De grap is’, zei ze, ‘dat vrouwen hierdoor werden gedwongen het huis te verlaten en door het vieze werk voor het eerst broeken gingen dragen.’ Dat het restauratievak – precies en langzaam werk – slecht wordt betaald, daar deed Fortune niet aan mee. Die belangrijke taak moest je volgens haar goed belonen.