Een maand geleden was ik naar het Huis Marseille. Daar hangen op het moment (tot en met 2 september) foto’s van zeven Japanse fotografen en er zijn installaties van Chikako Watanabe. Ik vind alles de moeite waard, maar ik blijf vooral nadenken over de foto’s van Chino Otsuka en een installatie van Watanabe.

Otsuka (Tokio, 1972) had in 2012 ook al een tentoonstelling in Huis Marseille. In haar serie Imagine Finding Me gebruikt ze foto’s van zichzelf als klein kind, waar ze zichzelf in monteert zoals ze nu is. Je ziet haar bijvoorbeeld als meisje van vier op het strand en naast haar staat ze zelf als vrouw van 33. Of in Parijs: ze is tien, ze staat tegen de etalage van een bakkerij en ze zet haar tanden in een stokbrood. Naast haar staat ze als vrouw van ook weer 33, die een hap gaat nemen uit een croissant.

Videostill uit mixed-media installatie ‘The Third House Owner, 2018’ © Chikako Watanabe / Huis Marseille

Chikako Watanabe (Aichi, 1969) woont sinds 1995 in Amsterdam. Ze is opgeleid aan het Sandberg Instituut en de Rijksakademie. Een van haar installaties in het Huis Marseille bestaat uit films over de derde bewoner van het zeventiende-eeuwse pand: The Third House Owner. De derde huiseigenaar was Wouter Valckenier, die er van 1683 tot 1707 heeft gewoond. In de film van Watanabe loopt hij, gemodelleerd naar zijn portret uit 1684, met een lange pruik en in een japonse rok, rond in het fotomuseum. Hij was een zoon van een invloedrijk patriciër.

De installatie bestaat onder meer uit drie schermen waarop films worden geprojecteerd. Valckenier in de gang van het prachtig gerestaureerde Huis Marseille, bij de toegang tot de tuin, in de dakgoot. Hij haalt herinneringen op aan de gelukkige jaren die hij hier doorbracht met zijn echtgenote, Anna-Maria Trip, dochter uit het rijke koopmansgeslacht. Maar het Huis Marseille waar de zeventiende-eeuwer in rondloopt, is het fotomuseum uit onze tijd. Op de achtergrond, zonder dat hem dat stoort, zijn medewerkers van het museum bezig met het verplaatsen van schotten voor een tentoonstelling. En op zolder, een buitengewone kans voor ons om die ruimte eens te zien, is hij omgeven door stellingen met hedendaagse archiefdozen.

Watanabe laat met volkomen vanzelfsprekendheid de zeventiende eeuw en de 21ste eeuw door elkaar lopen. En met even grote vanzelfsprekendheid snijdt ze daar opnamen doorheen van de stad Marseille, het water in de haven daar, het water in de Keizersgracht en de productie in Salon-de-Provence van de beroemde savon de Marseille. En bij alle opnamen zorgvuldig geregistreerd geluid. Van de voetstappen in de gang, van het water in de gracht, van de hete, vette, kolkende massa in de oude zeepfabriek.

In zekere zin slaat de aaneenschakeling van beelden en geluiden nergens op, de verbanden zijn associatief. Maar overtuigend. Ik moet al een maand lang dagelijks aan deze installatie denken. Terwijl de dingen die me niet interesseren, op de televisie, in de literatuur, in de musea, me steeds korter bezighouden, en terwijl ik alles waar ik me aan erger steeds sneller vergeet, houden de dingen die me wel interesseren me steeds langer bezig. Ik vroeg me daarom af hoe het komt dat ik Watanabe en Otsuka niet uit mijn hoofd kan krijgen.

Ik denk dat het de vanzelfsprekendheid is waarmee ze verschillende tijden door elkaar laten lopen, zonder nostalgie, zonder ironie, zonder de bedoeling er de een of andere opvatting mee te illustreren. Het is, ik zeg het zonder kennis van zaken maar met overtuiging, iets Japans. Ik moest denken aan de fotoserie My Grandmothers van Miwa Yanagi, die aan jonge meisjes vroeg hoe ze zich hun leven als oude vrouw voorstellen. Vervolgens heeft ze die meisjes geschminkt en ze gefotografeerd in een geënsceneerd beeld van de toekomst die ze voor ogen hebben.

En ik moest denken aan een uitspraak van de componist Toshio Hosokawa. Ik las hem jaren geleden toen hier zijn opera Hanjo werd uitgevoerd: ʻDe Europese kunst zegt: de tijd mag niet voorbijgaan – zoals in de kathedralen die voor de eeuwigheid gebouwd zijn. De Japanse kunst gaat mee met de tijd en zegt: vergankelijkheid is mooi. De klank duikt op uit de stilte, leeft en keert terug naar de stilte.’