Nu is Rzewski heel streng. De meeste jazzy stukjes doet hij af als ‘exotica’, vergelijkbaar met de chinoiserie die in het begin van deze eeuw zo populair was. En bijvoorbeeld Debussy is voor hem taboe. Stukken als Colliwog’s Cakewalk en Le petit negre - toch twee charmante werkjes - noemt hij ‘karikaturaal’. Sterker nog: ‘Met alles wat we nu weten is dat haast racistisch.’ Zeker als je Rzewski’s belangrijkste criterium overneemt, namelijk dat improvisatie het karakteristiek van jazzmuziek is, kunnen de eerste zes decennia van deze eeuw buiten beschouwing worden gelaten.
Pianist Marcel Worms heeft beduidend minder scrupules. Hoewel Debussy op zijn pas verschenen cd Jazz in 20th Century Piano Music niet voorkomt, blijkt hij een ruime definitie van het begrip jazz te hanteren. Ragtime van Stravinsky is toch wel een zeer gestileerde, als een heer in maatkostuum gestoken ragtime. Theo Loevendies On the Train is weliswaar op geraffineerd verschuivende ritmische patronen gebaseerd, maar er is veel fantasie voor nodig om swingende jazzmuziek als bron voor te stellen.
Bij Reve van Jean Wiener gaat dat gemakkelijker. Maar Wieners muziek moet worden betiteld als een sophisticated vorm van salonmuziek waarin, vergelijkbaar met het huidige samplen, populaire deuntjes aan elkaar worden geplakt. Zo passeren een Weense wals, een jazzmuziekje en een tango in tamelijk onaangetaste vorm de revue. Schulhoff is misschien degene die het dichtst in de buurt van het jazzgevoel komt. Uit Blues, een van de 5 Etudes de Jazz, spreekt die mijmerende, in zichzelf gekeerde sfeer, hoewel net te veel klaterende loopjes de spleen ondermijnen. Maar in Chanson zie je wel degelijk een nachtclubpianist voor je, die als een causeur op de piano flarden muziek aan elkaar babbelt.
Of je nu het buitengewoon virtuoze Ragtime van Hindemith neemt, de swingende Jazz Sonata van Antheil of de Three Preludes van Gershwin, die wel degelijk een notie van jazzmuziek had: voor al deze componisten geldt dat ze een element jatten louter om hun eigen muziek te schrijven. Jazz als een kontje voor een ander verhaal.
Die vorm van abstractie treedt het meest aan het licht in Blend uit 1992 van Martijn Padding. In dit stuk heeft hij de zo karakteristieke speelstijl van Thelonious Monk op de snijtafel gelegd en typische Monk-elementen worden in de loop van het stuk meer en meer vermengd met Paddings eigen noten. In tegenstelling tot veel vooroorlogse componisten heeft Padding zich dan ook grondig verdiept in zijn onderwerp, maar de houding - het letterlijk gebruiken van populaire muziek - blijft in wezen hetzelfde.
Marcel Worms besluit zijn cd met een compositie van niemand minder dan Rzewski zelf. Dat is dan ook het enige stuk waarin op gezette tijd inderdaad wordt geimproviseerd, hoewel het onmogelijk te horen is waar dat gebeurt (wat op zijn beurt precies de bedoeling was van de componist). Opmerkelijk genoeg is Rzewski’s Which Side Are You On (1978) van de hele cd hetgene wat het dichtst tegen de jazz aanleunt. Nog niet eens zozeer omdat hier en daar herkenbare licks opduiken, maar omdat het stuk de terloopsheid van een improvisatie heeft: alsof een sterke muzikale geest zijn gedachten de vrije loop laat, worden verschillende stijlen met groot pianistisch gemak aan elkaar gebreid.
Gelegd langs de meetlat der authenticiteit is jazz in de gecomponeerde muziek een problematisch onderwerp, maar deze cd is daar niet minder leuk en afwisselend om.
Jatwerk uit de jazz
Marcel Worms, Jazz in 20th Century Piano Music (BV Haast 9403)
Jazzinvloeden in de twintigste-eeuwse gecomponeerde muziek - het lijkt zo simpel, maar toen de Amerikaanse pianist Frederic Rzewski van De IJsbreker het verzoek kreeg een recital rond dit thema samen te stellen, concludeerde hij na enige research dat die invloed er eigenlijk niet is. Een paar stukken - van onder anderen Stravinsky, Schulhoff en Milhaud - doorstonden de toets der kritiek, maar voor het overige nam Rzewski zijn toevlucht tot opdrachten voor nieuw werk aan componerende improvisatoren als Misha Mengelberg, Garrett List en Steve Lacey.
www.groene.nl/1994/17