
Vrijdag was een dag als alle andere, ik lunchte met een collega waar ik vaker mee lunch, bracht een onderwerp ter sprake waar we het vaker over hadden. Maar nu was ze even stil, slikte, en zei: ‘Weet je, als ik heel eerlijk ben, eigenlijk vind ik Wie is de Mol best saai.’ De ober moest vervolgens zo ongeveer de Heimlich-manoeuvre toepassen, want parbleu!, ik schrok zo dat ik me meteen verslikte in mijn brioche.
Wie is de Mol? is nu meer dan tien jaar op tv, het is de regerend drager van de Gouden Televizierring, naar de slotaflevering vorig jaar keken meer dan 2,5 miljoen mensen. Het concept is altijd onveranderd: een groep Bekende Nederlanders reist naar een ver en exotisch buitenland waar ze bij allerlei opdrachten en puzzels geld kunnen verdienen, terwijl er één iemand in hun midden in het geniep de boel probeert te saboteren. De Mol. Aan het einde van elke aflevering volgt er een test, waarbij de kandidaten vragen moeten invullen over de mol (in welke team zat hij, welk kleur shirt droeg hij, et cetera). De persoon met de slechtste score moet naar huis, een ‘executie’ die niet zelden met tranen van de kandidaten gepaard gaat.
Het kijkt heerlijk weg. De locaties zijn mooi, het camerawerk is vaak prachtig, de dynamiek tussen de kandidaten wordt snel en met gevoel voor humor in beeld gebracht. Het voelt zo lekker episch aan. Maar belangrijker, het kijkt obsessief weg: het thema van het spel is paranoia, en dat is besmettelijk. Na elke aflevering heeft de helft (ik overdrijf) van mijn Facebook-vrienden gepost: ‘Het is Owen! Het is Tygo!’ Op elke verjaardag (ik overdrijf) kun je wel iemand aanspreken met: ‘Wie denk jij dat het is?’ en je ouwehoert zo een half uur verder.
Dus ik schrok toen mijn gewaardeerde collega zei dat ze het eigenlijk al jaren niet meer leuk vond. Ik schrok ook, omdat ik diep van binnen iets soortgelijks voelde: ik begreep wel wat ze bedoelde.
De dag voor onze lunch was de eerste aflevering van het huidige seizoen te zien geweest. Bij een van hun opdrachten moesten vier verschillende teams zich met zelfgekochte lampjes kenbaar maken aan een tweetal kandidaten aan de overkant van de haven, dat op zijn beurt met groene lichtjes vier cijfers aan de andere vier teams moest seinen. Zouden de teams de cijfers goed hebben, dan was dat de pincode naar een kluis waar geld in zat. Mijn probleem met dit soort opdrachten is dat ze de kijker uiteindelijk niets geven. Je kijkt niet naar de Mol, je kijkt niet naar een spannende opdracht, want hou eens rekening met de moeilijkheidsfactoren: 1) alleen het tweetal wist de hele opdracht; 2) het tweetal wist niet waar de andere teams stonden gepositioneerd; 3) of dat die zich door middel van witte lampen kenbaar konden maken; 4) ze stonden op honderden meters afstand van elkaar; 5) in de haven van Hongkong; 6) terwijl er een lichtshow aan de gang was. Met andere woorden: met of zonder Mol, de opdracht was volledig onmogelijk.
Waar zit je als tv-kijker dan naar te kijken? Er is geen spanningsboog, er is niets dat met de Mol te maken heeft – er is alleen snel gemonteerde, mooi gefilmde, onvermijdelijke chaos.
Het begrip ‘de Mol’ is overigens een bedenksel van John Le Carré, die de term gebruikte lang voordat hij gemeengoed werd in de spionagewereld. Maar in de mollenjacht van Le Carré (Tinker, Tailor, Soldier, Spy) vallen er overal hints wie de mol zou kunnen zijn en naarmate de hoofdstukken elkaar opvolgen vallen er steeds meer verdachten af. Bij Wie is de Mol? is dat aspect een beetje uit het oog verloren, heb je wel eens het idee: tot de finale heb je geen enkele zekerheid wie het wel of niet is. Geef de producenten ’ns ongelijk: het houdt het programma oneindig spannend, maar het geeft je inmiddels toch ook wel een beetje het gevoel dat de spanning meer door ongeduld wordt veroorzaakt dan door de spelletjes op tv.
Ik denk overigens dat het Owen is, maar ik heb het altijd fout.