
Een paar jaar terug zat ik tweeënhalve dag op een zolderkamer in Den Haag, tijdens een groot literair festival, met een clubje internationale schrijvers te praten. Geen publiek erbij, gewoon wij, een knusse kamer, met op tafel hapjes uit verschillende landen en de toekomst van de literatuur. Het gesprek ging niet vanzelf, was wat braaf, het was zoeken naar gelijke dilemma’s, naar literaire thema’s en problemen die de landsgrenzen over gingen. Nee, zei de Colombiaanse schrijver op mijn vraag, wij hebben geen verstilde romans over boeren op het platteland.
Nee, zei ik op de vraag van de Colombiaanse schrijver, wij hebben slechts sporadisch memoires van schrijvers wier vaders door drugskartels zijn vermoord.
Per ongeluk noemde ik de HBO-tv-serie The Wire en voor ik het wist was de middag om en hadden we drie uur over The Wire, Mad Men, Breaking Bad en de hele Golden Age van de televisieserie gesproken. De conclusie was: er wordt op weinig plekken zulke sterke literatuur bedreven als op tv, met series die vandaag zijn wat de feuilletonromans van de negentiende eeuw waren.
Inmiddels ben ik daar een beetje op teruggekomen. De tv-series blijven geweldig: dit weekend was de laatste aflevering van True Detective, een serie die visueel doet wat een roman van John Banville of Roberto Bolaño in taal doet. Maar het aantal series dat je vragen doet stellen die verder gaan dan ‘waarom doen de personages wat ze doen?’ (de vragen die Breaking Bad en Mad Men zo interessant maken; je krijgt hun psyche nooit op een presenteerblaadje opgediend), blijven zeldzaam, series waarbij je je meer afvraagt over hoe het leven functioneert, wat het de moeite waard maakt, wat liefde is, et cetera. Van die vragen die bespottelijk groot zijn er waarop je nooit moet proberen een daadwerkelijk antwoord te geven, maar vragen die goede kunst toch bij je kan oproepen.
Deze week zag ik Her, de film waarvoor Spike Jonze een Oscar kreeg (beste script; Nina Polak schreef er al mooi over in De Groene) en toen werd ik opeens weer overvallen door die vragen. Visueel is het een spektakelstuk: de film speelt zich af in de nabije toekomst, een frisse, schone stad die het midden houdt tussen Los Angeles en Hongkong. Alles is roze, geel, pastelkleuren. In plaats van dat de stad futuristisch aandoet is het juist doorgeschoten biologisch – iedereen loopt erbij als halve hipster, eet ongelooflijk gezond, draagt verantwoord gemaakte kleren. Als de relatie van de buurman van de hoofdpersoon uit gaat, gaat hij een half jaar zwijgen in een klooster – iets dat gezien de reacties van de hoofdpersoon en buurvrouw blijkbaar vaker voorkomt.
De hoofdpersoon is Theodore Twombly (wat een hipsternaam!), gespeeld door de fantastische Joaquin Phoenix, een man die liefdesbrieven voor anderen op bestelling schrijft. Hij ligt in scheiding, is eenzaam, en koopt een Operating System met kunstmatige intelligentie. De OS, die in zijn telefoon leeft en de zwoele stem van Scarlett Johansson heeft, is grappig, lief, slim, ze praten, ze leren elkaar dingen, en worden uiteindelijk onherroepelijk verliefd op elkaar. Ze heet Samantha.
Je zou op dit moment denken dat de film erop uitdraait dat Theodore uiteindelijk zal leren dat liefde pas echt is met een echt iemand (dat spontane buurmeisje is weer vrijgezel…), maar dat cliché vermijdt Jonze. Samantha is niet de tekortkoming, maar Theodore. Waar zij eindeloos kan blijven leren, beter kan worden als bewustzijn met emoties, zo blijft hij wie hij is. De conclusie is onvermijdelijk – ik ga die niet hier herkauwen, ga de film gewoon zelf zien. Maar dit is dan weer eens zo’n zeldzame film die je uitdaagt om na te denken over de grenzen van liefde, over eenzaamheid, over technologie en leven, over de geweldige vraag die elk stuk kunst zou moeten stellen, en die Samantha Theodore stelt tijdens een van hun vele lange nachtelijke gesprekken: ‘What’s it like to be alive out there?’
Om even op het literatuur-film-televisie-debat terug te komen: Her is de beste ideeënroman die ik dit jaar las.
Trailer van Her