Laten we het erop houden dat Wilfried de Jong en Reinbert de Leeuw niet de twee meest-conventioneel-knappe mannen van de Nederlandse televisie zijn. Maar al na een kwartier Zomergasten dacht ik: had Rodin nog maar geleefd, wat had hij heerlijke beelden van deze twee koppen kunnen boetseren. Het alerte, spitse van De Jong, het gemoedelijk hangende van De Leeuw. De twee uitersten versterkten elkaar. Ze zouden in een museumzaal geweldig tegenover elkaar staan.

Maar wacht, dat deden ze in real life ook al. In de zaal van Zomergasten, de vierde aflevering van dit seizoen al weer. Dirigent, componist, muziekpaus Reinbert de Leeuw was dit jaar de meest geijkte Zomergast van het stel – and he delivered. Drie uur lang sprak hij vol vuur en passie over muziek, over de componisten die de ‘taal’ van de muziek steeds opnieuw hadden opengebroken, nieuwe richtingen in hadden geduwd. Het was soms meer college dan interview, maar wat was het aanstekelijk enthousiast en wat neuriede De Leeuw lieflijk.

Dat hij niet graag over zijn persoonlijke leven zou vertellen was van tevoren wel bekend. Dat doet De Leeuw nooit – al vertelde hij iets over het milieu waarin hij opgroeide, hoe hij niet bij de piano was weg te slaan, en hoe hij na een paar colleges Nederlands al dacht: ‘Niets voor mij.’ Yves Saint Laurent zei eens ‘Ik maak geen mode, ik ben mode.’ Misschien moet je De Leeuw op een soortgelijke manier benaderen: hij is de muziek. Er zit geen afstand tussen zijn identiteit en de muziek die hij maakt, dirigeert of speelt.

Bij de mensen die in zijn gekozen fragmenten werden getoond – Igor Strawinsky, Elsie de Brauw, Svjatoslav Richter, Louis Andriessen – kon je je allemaal afvragen of de kunst hen niet net zo ongelukkig maakte als gelukkig. De kernhouding van een kunstenaar is bescheidenheid, zei De Leeuw. Jezelf wegcijferen. ‘Een dirigent is een overschat beroep’, want het ging nooit om hem, maar om de componist. Dat gold ook voor de musici: ‘Je speelt Mahler, niet jezelf.’ Het buitengewoon pijnlijke fragment van Louis Andriessen wiens Imperfect Harmony een beetje lacherig, ongeïnteresseerd werd gespeeld door het Koninklijk Concertgebouworkest vond hij stuitend. Deze musici kenden hun plek niet, vond De Leeuw. De pr-afdeling van het KCO zal haar maandagochtend met een rondje damage control zijn begonnen.

(Heerlijk overigens uit dat fragment van Andriessen: na afloop van de repetitie is hij gekwetst, maar met geheven hoofd trekt Andriessen zijn jas aan en bergt zijn partituur op in een plastic tasje van Gall & Gall. De bescheidenheid van de Hollandse meester.)

Natuurlijk moest het op een gegeven moment over De Biografie gaan. Iedereen die dit jaar iets van Reinbert de Leeuw had meegekregen, wist dat hij de publicatie van een boek over hem op het allerlaatste moment had tegengehouden, nadat biografe Thea Derks er jarenlang aan had gewerkt. Volgens De Leeuw kon hij niet anders. Het boek zou wemelen van dingen die hij niet gezegd zou hebben, dingen die anderen niet over hem gezegd zouden kunnen hebben (hij had ze nagebeld), en feitelijke onjuistheden, klein en groot. Minstens ‘1972 fouten’ zou het boek tellen.

De Leeuw nam geen blad voor zijn mond en eigenlijk was dit het enige moment van de avond dat niet sierlijk was: Thea Derks kon zich niet verdedigen en Wilfried nam het niet bepaald voor haar op. Niet dat hij haar kant moest kiezen, maar het was voor de volledigheid wel zo netjes geweest te vermelden dat de biografie erg lovende recensies had gehad, van musicologen die er toch ook wel iets van af wisten. Ook in De Groene was Bas van Putten positief, zo schreef hij: ‘Ik sla niet steil achterover van de “ongelooflijke flaters” en dito “lacunes” die De Leeuw als munitie opvoert. Allereerst plaatst De Leeuw ernstige vraagtekens bij de uitspraken van Derks’ gesprekspartners. Hij heeft ze vast gebeld om te vragen of ze het echt allemaal zo hebben gezegd, en deze of gene zal zijn teruggekrabbeld, ze hadden niet de dalai lama aan de lijn. Aan mijn eigen quotes in het boek mankeert intussen niks en als auteur op parallel terrein acht ik het gros van de citaten geloofwaardig.’

In zijn tv-kroniek in De Groene van deze week (sneak peak) schrijft Walter van der Kooi dat wat hem betreft de enige smet op de avond ‘Wilfried de Jongs kortstondig gehengel naar [De Leeuws] persoonlijke relatie tot Barbara Sukowa’ was. De Leeuw had intensief met haar samengewerkt, liet een mooi fragment zien. Hij glunderde erbij. Natuurlijk ontweek De Leeuw de vraag of hij verliefd op haar was geweest – of eigenlijk ontweek hij het antwoord – zoals hij altijd vragen over zijn privé-leven ontwijkt. Zijn goed recht natuurlijk. Het zat Walter dwars dat het bijna leek alsof Wilfried het ontwijken van De Leeuw bewust opzocht, omdat dat a) te voorspellen was en b) hem typeerde als man die graag de regie in handen houdt. Die reputatie heeft hij, het opgezochte ontwijken moest die reputatie onderstrepen.

Ik vond het persoonlijk spannende tv, een raar, ongerijmd moment waarin Wilfried absoluut goedaardig was, maar tegelijk op een intieme manier superieur: niet zozeer die vraag of hij ooit verliefd was geweest op Barbara Sukowa, maar de vervolgvraag of hij het haar wel eens had verteld.

Opeens werd De Leeuw in Wilfrieds ogen het type man dat vreselijk verliefd kan zijn zonder het op te biechten. Een verlegen jongetje? Of iemand die liever van een afstandje smeult dan van dichtbij vlamt? Of moesten we het zo zien – Wilfried herstelde zich snel – dat hij al zijn passie en liefde in de muziek stopte? Ho. Stop. Psychologie van de koude grond, zei De Leeuw. Volgende onderwerp.

Een fascinerende man, Reinbert de Leeuw, en vast een heel lastig biografie-object.