
Mocht je me nu vragen ‘Hé Joost, waar kijk je het meest naar uit de eerste maanden van dit prachtige nieuwe jaar?’, dan zou ik antwoorden a) mijn verjaardag, en b) de nieuwe film van Wes Anderson, The Grand Budapest Hotel.
Nu is Wes Anderson al lang geen geheimtip meer. Zijn films hebben een vaste schare fans, grote acteurs staan in de rij om mee te spelen, maar nog steeds is hij een ‘cinematographer’s cinematographer’. Een massapubliek heeft hij niet, en vooralsnog worden zijn films steevast overgeslagen bij de Oscars. Films als Rushmore, The Royal Tenenbaums, The Darjeeling Limited en Moonrise Kingdom staan bekend om hun afwisseling van droge humor en slapstick, van melancholische personages die hun melancholie zelf niet helemaal kunnen plaatsen, maar vooral vanwege hun ongelooflijk gedetailleerde sets, de geweldige kostuums, de ‘vierde muur’ doorbrekende cameravoering (Anderson laat graag zien dat zijn decors decors zijn).
Dit jaar brengt The Grand Budapest Hotel (begin februari), over een chique hotel vlak na de Eerste Wereldoorlog waar de conciërge verdacht wordt van een moord op een barones. Alleen al de trailer ziet er geweldig uit.
Onlangs verscheen The Wes Anderson Collection (Abrams, 340 blz., € 29,95), geschreven door Matt Zoller Seitz, met een voorwoord van Michael Chabon. Zoller Seitz kende Anderson nog uit zijn jongere jaren, toen ze allebei studeerden in Texas. Naar alle waarschijnlijkheid schreef Zoller Seitz de allereerste recensie in de carrière van Anderson, over diens korte studentenfilm Bottle Rocket (die hij later uitbouwde naar speelfilmlengte). Door de jaren heen hielden ze contact en voor dit boek interviewde hij Anderson heel uitgebreid, aan de hand van zijn films.
Voor de goede orde: het boek is veel meer dan dat. Het bevat talloze setfoto’s, allerlei schetsen van Anderson hoe decors eruit moeten zien, hoe personages gekleed moeten zijn. Aan de hand van vergelijkende screenshots wordt geïllustreerd door welke films en welke andere filmmakers Anderson is geïnspireerd (veel Hitchcock). Voor Anderson-fans en filmconnaisseurs is het een must.
Het grappige aan de interviews is hoe zeer Andersons ongrijpbaarheid in stand blijft – Zoller Seitz heeft vragen die vaak langer zijn dan de antwoorden, interpreterende, analytische vragen. Het is niet zo dat Anderson bewust vaag doet – hij probeert duidelijk mee te gaan met zijn gesprekpartners, maar uiteindelijk legt hij heel mooi uit dat de spanning in kunst zelden te maken heeft met wat iets precies betekent. Of anders gezegd: die betekenis hoeft niet per se bij de maker volledig doordacht te zijn.
‘I think, often, what ends up being important in a movie thematically, or what it ends up being really about, is usually not what you’re focusing on.’ Je focust op wat een bepaald personage gaat zeggen, wat dit personage van dat personage wil, wat ze voelen, wat er gaat gebeuren. Maar ‘as with everything else in life or writing or filmmaking, you don’t really control what it means’.
En daarin zit dan denk ik het appeal van Anderson dat verder gaat dan de waanzinnige decors en kostuums: alle kijkers mogen zelf bepalen what it means.