We weten allemaal hoe de autobiografie van Johan Cruijff gaat heten, maar we weten niet precies waarom. Het boek, waar we allemaal zo naar uitzien, zal de titel Je leven krijgen en dat zal Cruijff zelf hebben bedacht.

Johan Cruijff praat, nee spreekt, graag in de tweede persoon enkelvoud. ‘Je’, zegt hij vaak, waar andere mensen waarschijnlijk ‘ik’ zouden zeggen.

Cruijff was de eerste sport-beroemdheid die in die ‘je-vorm’ ging spreken. Hij heeft in de jaren vele navolgers gekregen, maar die halen niet zijn niveau. Die zien niet hoe potsierlijk het is als ze zonder de finesses te begrijpen slechts de vorm van de meester kopiëren. Bij Ruud Gullit bijvoorbeeld werkt het niet.

Men zegt dat Johan Cruijff ‘ik’ bedoelt als hij ‘je’ zegt. Dat is een misverstand. Als hij ‘ik’ had willen zeggen, had hij wel ‘ik’ gezegd. En dat doet hij niet.

Johan Cruijff werd de eerste moderne sportvedette, de eerste ster. Natuurlijk omdat hij erg goed was in wat hij deed, maar ook omdat hij zich opstelde als een ster. De mensen mochten weten dat hij veel geld ging verdienen in het buitenland. Hij zag het belang en de mogelijkheden van de commercie voor de sport in en gebruikte ze. Hij begreep hoe hij op zijn talent een leven kon bouwen.

Tegelijkertijd besefte hij dat hij een niet vreselijk hoog opgeleide jongen uit Betondorp was, van het volk dus, en dat dat niet opeens veranderde op het moment dat hij een internationaal gevierde held werd.

Toen Cruijff Cruijff werd, begreep hij wat zijn positie was, zijn status. Realiseerde zich dat hij een rol te vervullen had – niet een rol te spelen, dat is iets anders – en dat daar een passend woord bij hoorde.

‘Ik’ was niet goed. Dat lag te veel voor de hand.

‘Hij’ was voornamelijk aan grote staatsmannen en labiele dictators voorbehouden. En te hoogmoedig.

‘Wij’, de pluralis majestatis, gebruikt door ons staatshoofd, had wel iets. Maar te koninklijk, te afstandelijk. Daarvoor is Cruijff te bescheiden.

Het werd dus ‘je’.

En Cruijff ging dingen zeggen als: ‘Je bent net zoveel waard als de tijd die je op tv komt.’ En: ‘Als je ergens niet bent, ben je óf te vroeg óf te laat.’ En: ‘Zolang jij de bal hebt, kunnen zij niet scoren.’ En: ‘Het is heerlijk om te horen dat je de beste bent.’ En: ‘Je moet een gat voor je laten vallen en er dan zelf inlopen.’

‘Je’ zeggen is een andere manier van naar jezelf kijken. Je verschuift het perspectief, maakt het minder nadrukkelijk en star. ‘Je’ schept mogelijkheden voor meerduidigheid, tegenover het eenduidige, simpele ‘ik’. Met ‘je’ maak je een verhaal van jezelf.

Cruijff verwijst niet zomaar naar zichzelf, maar naar een andere entiteit of instantie, de persona Johan Cruijff. Dat is de publieke figuur, de wereldvoetballer die bewonderd mag worden omdat hij een ster is. Die in het openbaar verschijnt en ‘van het volk is’. De vedette, het genie, de grootste.

Naast de koningin hebben we dus nóg een nationaal symbool dat geen ‘ik’ zegt. Cruijff, zich bewust van zijn symbool-status, gebruikt natuurlijk niet de pluralis majestatis van de koningin. ‘Wij, Johan Cruijff? Hoezo wij? Ik ben maar alleen.’ En boven het volk wenst hij ook niet te staan. Hij staat er tussenin, tussen volk en boven-het-volk.

Het ‘wij’ van de koningin is afstandelijk. Als de majesteit ‘wij’ zegt, is het inderdaad zij, daar, ver weg. Dat is duidelijk niet ik.

Het ‘je’ van Johan Cruijff is de pluralis majestatis van de gewone man. In die zin is Cruijff postmodern: het ambigue van ‘je’ past goed in een cultuur waarin identiteit geen duidelijk, eenduidig begrip meer is, waarin de mens een gefragmenteerd wezen is, onkenbaar voor anderen, onkenbaar voor zichzelf, onbereikbaar – en waarin tegelijkertijd een enorme behoefte bestaat aan menselijke heroïek, aan grootse individuen, aan helden en afgoden.

Cruijff maakt dat hanteerbaar en inzichtelijk. Hij is onze held, en wij kunnen hem bewonderen, want hij is niet wij. Hij is een ander. Tegelijkertijd is hij ook niet wie hij is – de persona Johan Cruijff – en hoort hij bij ons. Als hij ‘je’ zegt, bedoelt hij ook ons, dat zijn wij. Want ‘je’ is ‘ik’ en ‘men’ en ‘jij’ ineen. Zo bewonderen wij in hem onszelf. Hij is voor ons allemaal en van ons allemaal.

Bij een van de spaarzame keren dat Cruijff in de ik-vorm sprak liet hij zien dat hij dat alles haarscherp inziet: ‘Ik ben er nog steeds van overtuigd dat zoals ik het doe je het moet doen want anders zou ik het niet doen.’