‘Kijk, deze heb ik vandaag afgemaakt.’ Speciaal voor het bezoek heeft Philip Akkerman een rijtje schilderijen opgehangen. Zo gevarieerd mogelijk, om een indruk te geven van wat er zoal kan met één hoofd als basis. Dus zien we Akkerman als omaatje met twee dunne vlechtjes, als man met een druipend roze kauwgomachtig gezicht, dan weer groenhoofdig of juist veelkleurig met naar de randen dwalende contouren, soms met een hoed op. Op het meest recente werk is Akkermans kapsel kort en zwart, met sierlijke witte fantasietekentjes erin geschilderd.

Ben je er tevreden over?

‘Ja, ik vind ’m mooi. Strak en een beetje braaf, dat wilde ik na die druipende roze klodders. Maar dan wel met dat geheimschrift in het haar.’

Mislukt er wel eens een schilderij?

‘Nee.’

Dus je gooit nooit wat weg?

‘Nooit. Ik bewaar altijd alles. Ook als er eens een in eerste instantie niet zo goed lijkt. Natuurlijk, het zijn niet allemaal topwerken. Maar ik weet inmiddels dat als ik er een jaar later weer eens naar kijk, het reuze mee kan vallen. Omdat ik dan niet meer weet wat het doel was waarmee ik eraan begon. En dus staat dat de beoordeling niet meer in de weg, je kunt veel objectiever kijken. Het is dan gewoon wat het is.’

Akkerman werkt in een grote, lange kamer op de benedenverdieping van zijn huis aan een kade in Den Haag. Een lichte ruimte met veel kunst van anderen, voornamelijk vrienden, aan de muur. Tegen de plafonds staan op planken rijen en rijen van zijn zelfportretten. ‘Hier heb ik er zo’n duizend, denk ik. En er komen er elk jaar zo’n 130 bij.’ De rest van de inmiddels ruim tweeduizend zelfportretten hangt bij mensen aan de muur, is aangekocht door musea of te koop bij de vijf galeries in Amsterdam, Londen, Knokke, Zürich en New York die Akkerman vertegenwoordigen.

Al 26 jaar, van maandag tot en met vrijdag, van negen tot vijf, schildert Akkerman (1957) zichzelf.

Heb je altijd zin?

‘Ja. Mijn hoofd zit overvol en ik wil geen kans missen om te zien wat eruit komt. Op vakantie gaan vind ik verschrikkelijk. Zelfs een paar dagen voor een tentoonstelling naar New York. Geweldige stad, daar niet van, maar liever werk ik.’

Akkerman werkt altijd op dezelfde drie formaten en altijd met dezelfde techniek: eerst tekenen, dan de donker- en lichtverdeling maken, vervolgens schilderen. Zoals de oude meesters het deden. ‘Rond 1500, 1600 ontmoetten twee tegengestelde krachten elkaar: de starre, ambachtelijke, stereotiepe manier van schilderen van de Middeleeuwen, heel saai, en de opkomst van het individualisme. Op dat snijvlak is de mooiste kunst gemaakt; daar is het spannend. Maar daarna is die ontwikkeling doorgeëvolueerd naar complete vrijheid, en daarom hebben we nu vooral weer saaie troep.’

Rubens, die kon er wat van, vindt Akkerman. En daarom mag het kitscherige bronskleurige reliëfbord met een afbeelding van zijn hoofd aan de muur van Akkermans atelier hangen.

Hij kijkt net zo naar me als jij vanaf je portretten: streng.

‘Geconcentreerd is dat. Schilderen is een echte ervaring. Net als eten en oorlog voeren. Dan ben je wat je doet. Als je een zelfportret maakt, ben je in het vuur van de strijd. Dan kijk je niet ontspannen. Laat staan dat je lacht.’

De echte Akkerman ziet er vriendelijker uit dan zijn beeltenis. Hij spreekt in duidelijke zinnen, met een stem waarin een vleugje boers – Akkerman werd geboren in het Gelderse Vaassen – zich heeft vermengd met iets Haags: de klank van de stad waar hij al ruim 25 jaar met veel genoegen woont. In hetzelfde huis.

Je bent kennelijk een man van regelmaat en vastigheid.

‘Er is veel structuur in mijn leven, ja. Ik leid een ogenschijnlijk huismussenbestaan, heb een vrouw en vier kinderen, en daar gedij ik goed bij. Je weet als je geboren wordt niet hoe je bent, daar kom je geleidelijk aan achter. En dit past me. Sinds ik met m’n zelfportretten begon, gaat het werken vanzelf. Waarom zou ik dan iets veranderen? Bovendien heb ik structuur nodig om tijdens het schilderen totaal vrij te zijn. Om binnen m’n zelfportretten gigantisch veel te variëren.’

Want in die portretten gebeurt van alles. Stijlen, kleuren en vormen buitelen over elkaar heen. ‘Ik verbaas mezelf voortdurend. Over wat er verschijnt uit de strijd die ik elke keer weer voer. De strijd voor een zo mooi mogelijk schilderij.’

In de spiegel kijken doet Akkerman al jaren niet meer. Hij probeert zichzelf niet zo goed mogelijk na te schilderen. Akkerman is naar niets minder op zoek dan het geheim van het leven. De reden van ons bestaan.

Die er natuurlijk niet is.

‘Nee. Maar dat er geen antwoord is, neemt niet weg dat je er toch over piekert.’

Wat heeft al die jaren je eigen hoofd schilderen jou voor inzicht gegeven?

‘Dat je niet weet wie je bent. Je bent jezelf een raadsel. Dat is verbijsterend en tegelijkertijd de normaalste zaak van de wereld. Ik ken mezelf net zo goed als ik jou ken.’

Dat lijkt me niet. Je maakt Philip Akkerman al vijftig jaar mee, en mij pas net.

‘Natuurlijk, je leert jezelf wel kennen. Maar dat is maar oppervlakkig. Een conclusie, door onszelf getrokken. Dus wat zegt dat? Je manipuleert bijvoorbeeld je herinnering, dat is een bekend gegeven. Wie we echt zijn, dat blijft een mysterie.’

Die opvatting lijkt je niet somber te maken.

‘Nee, waarom zou dat zo zijn? Ook al is de waarheid somber en verpletterend, ik word er toch vrolijk van. Net als wanneer ik een mooi schilderij zie, zoals een verschrikkelijke oorlogsafbeelding van Otto Dix. Droevig maar waarachtig. Of een wiskundesom. Door het gevoel van: zó zit het. Ik denk en lees juist graag over zijnsvragen. We evolueren, maar hebben helemaal geen macht over wat er gebeurt. We zijn overgeleverd aan het lot. Tasten allemaal maar een beetje in het duister. En een kunstenaar maakt daar illustraties bij.’

Maar je maakt toch keuzes?

‘Welnee. Dat denken we alleen maar.’

Jij hebt er toch voor gekozen alleen nog maar jezelf te schilderen?

‘Nee. Dat lijkt zo, maar je bent een gevangene van je eigen karakter, lichaam, tijd, omstandigheden, alles. En al die factoren zorgen ervoor dat je doet wat je doet. Het lijkt dan of je zelf ergens toe besloten hebt, maar dat is niet zo. Het is net als met de baksteen van Spinoza: die denkt echt met volle overtuiging dat hij een eigen wil heeft, dat hij vrij is. En hij hangt in een hand in de lucht en denkt: wat zal ik nu eens doen als ik losgelaten word? Omhoog gaan, naar links, rechts? Weet je wat? Ik ga omlaag. En pats, hij valt. Die baksteen, dat zijn wij. Je kunt eigenlijk geen kant op.’

Niets zo erg als een kunstenaar die filosofen gaat citeren, vindt Akkerman. Toch pakt hij er een boek van zijn favoriet Schopenhauer bij. ‘Hij schrijft heel mooi. Hem begrijp ik bijna helemaal, zo ver ben ik nu wel. Hier moet het staan, even zoeken, ja: … Nee, ik ga dit toch niet voorlezen. Want één zo’n zin is niet genoeg, dan moet ik eigenlijk het hele hoofdstuk citeren. Of het hele boek.’

Behalve Schopenhauer leest Akkerman Couperus en Reve, en daarmee houdt het op: ‘Op een gegeven moment kom je uit bij bepaalde schrijvers. En aan hen heb ik genoeg voor de rest van m’n leven.’ Ook overzichtelijk dus.

Akkermans muziekcollectie is dat weer helemaal niet. Tientallen cd’s en rijen langspeelplaten staan in een hoek van zijn atelier. Bootsy Collins, Bruckner, James Brown, Haydn. ‘Ik draai altijd muziek als ik werk.’

Kennelijk kun je daarin wel variatie aan.

‘Ja, maar ik heb wel focuspunten. Zo heb ik vijf jaar lang alleen maar Fritz Reiner gedraaid. Dat is nu gelukkig over.’

Hoewel Akkerman graag lijkt te praten, vindt hij zo’n vraaggesprek toch een opgave: ‘Al die taal maken.’ Hij vertelt dat de kunstenaar Stanley Brouwn, een van zijn leraren, nooit interviews geeft. ‘Misschien is dat wel het meest wijze dat je kunt doen. Want ik zeg nu wel van alles, en dat schrijf jij dan op, maar misschien is het wel allemaal geouwehoer. Ik kan net zo goed iets anders zeggen. En dan is dat waar.’

Je hebt toch geen keus?

‘Nee.’

Dus wat je nu zegt is wat het is.

‘Jawel, maar het zijn maar woorden. Die ik nú uitspreek. Heel lang denken en wikken en wegen gaat er niet aan vooraf. En zelfs als ik dat wél doe, blijft het lastig om dingen adequaat te benoemen. Kijk hier bijvoorbeeld: het culturele tijdschrift Ons Erfdeel bestaat vijftig jaar en vroeg onder anderen aan mij, omdat ik in oktober ook vijftig werd, om een stuk te schrijven over mijn werk, mezelf. Dat kostte me twee weken. Wat een gezwoeg. En uiteindelijk is het nog niet precies wat ik bedoel. Daarom ben ik ook een schilder. Dat is voor mij de enige manier om iets te zeggen over ons bestaan.’

Wat zeg je dan met die inmiddels bijna 2500 zelfportretten?

‘Die gaan zowel over de kijker als over de geportretteerde. Want we komen als het ware allemaal uit hetzelfde oergas. Zijn in die zin één. Maar eigenlijk houd ik me niet meer met die vraag bezig, niet meer met het onderwerp. Ik wil gewoon mooie schilderijen maken. Iets doen met je netvlies. Je realiseert je zelden dat je een huid hebt, totdat iemand je aait, of slaat. Zoiets kan volgens mij ook met een oog. Dat kun je ook strelen of knijpen. Door overgangen, kleurgebruik, gradaties. Daar ben ik mee bezig. En ik zou uiteindelijk wel op één stijl willen uitkomen. Want mijn doel is niet veelheid, maar verdieping. Om die te vinden, moet ik nu zo wild in het rond slaan. Dan is het op een gegeven moment raak. Dat is mijn grote lijdensweg. En daar heb ik tegelijkertijd veel plezier in.’

www.torchgallery.com