
Aan de rand van een kale akker boven op een heuvelkam bij het dorp Ploegsteert staat een eenvoudig houten kruis. Het gedenkt de kleine vrede in de Grote Oorlog. Op kerstavond 1914 zongen Britse en Duitse soldaten elkaar vanuit de loopgraven toe. Aarzelend, met hun handen omhoog, bang voor een fataal schot, klommen ze uit de loopgraven. Door het niemandsland liepen ze op elkaar af en groetten ze elkaar. Ze wisselden sigaretten uit en speelden een potje voetbal. De superieuren van deze moedige mannen drukten de ‘verbroedering met de vijand’ snel de kop in. Maar hun daden zijn de geschiedenis ingegaan als een vroege poging een Europese gemeenschap te vormen.
Al klinkt Ploegsteert Vlaams, het dorp ligt in Wallonië. Sinds 1963. Als wisselgeld voor de in het noordoostelijke puntje van België gelegen Voerstreek die naar Vlaanderen ging, kreeg Wallonië een gebiedje in het diepe zuidwesten. Het dorp maakt nu deel uit van de stad Comines-Warneton, Komen-Waasten.
Ik ben hier om te verkennen wat België nog bindt. Een lokale notabele noemt Komen-Waasten de meest Belgische aller steden. De burgemeester zegt dat zij zich honderd procent Belgisch voelt. Als er iets is wat België bijeenhoudt, is het misschien op deze plek te vinden.
Wellicht is hier ook te ontdekken of Europese verbroedering nog kans maakt in identitaire tijden. Want België is Europa in het klein. Een meertalige politieke constructie waarbinnen het saamhorigheidsgevoel tussen de verschillende gemeenschappen niet bijzonder sterk is. Nationalistische gevoelens spelen er sterk op. Permanent woedt er een strijd rond de vraag of geld wel van rijk naar arm mag vloeien of dat iedereen zijn eigen boontjes moet doppen. Er is gebrek aan een gedeelde publieke sfeer die tot stand komt doordat mensen dezelfde kranten lezen en tv-programma’s kijken en over dezelfde kwesties en personen debatteren. Het lijkt de EU wel.
Bij Tabac XL bedekt vergeeld papier de ramen. Het smoezelige Café des Douanes ernaast is gesloten en wekt niet de indruk ooit nog open te gaan. Het zijn de eerste panden die je ziet als je de brug over de Leie oversteekt en Komen inloopt. Ook verderop in de straat hebben leegstand en verval toegeslagen. Te midden van alle grauwheid geeft een openstaande poort van een herenhuis zicht op een weelderige tuin. Hier houdt advocaat Jean-Jacques Vandenbroucke kantoor, de man die Komen in het Franstalige blad Wilfried de meest Belgische aller steden noemde en die dertig jaar in de lokale politiek actief was.
‘Ik zal u uitnodigen om te eten, ik veronderstel dat u honger hebt’, is het eerste wat hij tegen me zegt. ‘Ik zal u ook mijn jazzclub tonen’, vervolgt hij, alvast dat ene cliché over Walen bevestigend: ze zijn zeer gastvrij.
Maar nu bega ik meteen een fout door hem als Waal te karakteriseren. Hij is een kleinzoon van een Vlaamse arbeider die in het Frans is opgevoed, vertelt hij. Ga de brug over de Leie over en je bent in het Franse Comines. Even verderop liggen Tourcoing en Roubaix. Eind negentiende eeuw vormden die steden het hart van de Europese textielindustrie. Veel Vlamingen kwamen toen in Komen wonen, om over de brug een baan te zoeken. ‘Nu is Vlaanderen een van de rijkste streken van Europa. Maar in die tijd was Vlaanderen zeer arm’, licht Vandenbroucke toe.
Bart De Wever, voorman van de Vlaams-nationalistische partij n-va, wreef eind vorig jaar zout in Waalse wonden door te zeggen dat de Vlamingen de ‘passieve’ Waalse kiezers met miljarden belastinggeld onderhielden. ‘Als je de historische lijn wat langer trekt dan meneer De Wever’, reageert Vandenbroucke, ‘dan zie je dat Wallonië vanaf het ontstaan van België in 1830 tot en met de jaren zestig rijker was dan Vlaanderen. Omdat men veel investeringen in Vlaanderen heeft gedaan, Vlaanderen een maritieme façade heeft en Wallonië zijn industrie verloor, is het omgedraaid. De Vlaamse economie is nu sterker dan de Waalse. Is dat een reden om het land te laten exploderen?’
De advocaat, wiens werkkamer volhangt met oude jazzposters en stemmige schilderijen, ziet het culturele verkeer tussen de gemeenschappen juist als een Belgische troef. ‘Dat is iets speciaals wat men de belgitude noemt. Ik weet dat meneer De Wever daar niet over wil spreken. Maar ik denk dat er Belgen zijn die een echte culturele band hebben met die notie. Luister naar zanger Arno bijvoorbeeld. Hij spreekt Frans op z’n Oostends. Zijn liedjes in het Frans vind ik fantastisch. Hij zegt dat wij een soort laboratorium in Europa zijn omdat wij die dubbele cultuur hebben.’
Het klinkt cru nu de grote zanger van ‘putain putain, c’est vachement bien, nous sommes quand-même tous des Européens’ ernstig ziek is, maar is de zeventigjarige Arno niet een uitstervend soort Belg? Wie de Vlaamse en Waalse media volgt, kan niet heen om het idee dat het twee verschillende werelden zijn. Ze brengen andere politici en beroemdheden in beeld. Aan de belangrijkste Waalse literaire prijs maken de Vlaamse kranten geen woord vuil en vice versa.
‘Ik ben een oude Belg, maar ik ben niet zot, ik zie dat we twee verschillende informatiesystemen en interessesferen hebben’, erkent Vandenbroucke. ‘Maar er zijn nog bruggen; onlangs was er de uitreiking van de Magrittes, de Waalse filmprijzen, de beste actrice was Veerle Baetens, een Vlaamse.’ In de jazzclub Open Music, die hij enkele jaren geleden oprichtte, wil hij musici uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel laten samenspelen. Met zeventig mensen stichtte hij een coöperatie. Ze legden kapitaal in om een oud danscafé waarin bomen groeiden te verbouwen tot jazzclub. Trots laat hij het resultaat zien. ‘Het is de enige fabriek in België waar je moet betalen om te werken’, zegt Vandenbroucke. Hij bedoelt: ook de vrijwilligers die tijdens de altijd uitverkochte concerten achter de bar staan betalen hun kaartje, hij als voorzitter van de coöperatie eveneens. ‘Dit is een droom van een nieuwe democratie, een formidabele demonstratie dat burgers zelf het heft in handen kunnen nemen.’
We eten in een restaurant – het land is nog niet in lockdown - waar een Franse chef met zijn Russische vrouw haute cuisine met pannenkoeken voorschotelt. ‘Ik voel me niet Frans, niet Belgisch, maar gelukkig’, zegt de gastheer bij het afscheid. Vandenbroucke waardeert het. ‘Het is niet omdat wij op verschillende manieren stemmen, eten, de liefde bedrijven dat we samen geen gemeenschap kunnen vormen’, vindt hij. ‘Zolang je de schoonheid van een dubbele cultuur ziet en beseft dat solidariteit een van de grootste waarden is die wij kunnen verdedigen, heeft de Belgische staat een meerwaarde.’

Het zijn woorden die Alice Leeuwerck, de 29-jarige burgemeester van Komen-Waasten, van harte onderschrijft. ‘Ik voel mij honderd procent Belg’, zegt ze in haar kantoor in het neogotische stadhuis. ‘Mijn papa is afkomstig uit Poperinge, de hopstreek hier een dertigtal kilometer vandaan’, legt ze uit. ‘Via mijn mama heb ik Waalse wortels. Ik spreek beide talen, heb een deel van mijn studie in Vlaanderen gedaan. Mijn identiteitskaart is in het Nederlands. Ik voel mij verbonden met beide culturen, ik lees Vlaamse en Waalse kranten. Voor concerten ga ik naar beide kanten. Als burgemeester vind ik het heel mooi Komen-Waasten te vertegenwoordigen als Belgische stad.’
De n-va betoogt juist keer op keer dat België bestaat uit twee democratieën, twee door verschillende volkeren gevormde politieke gemeenschappen. Zolang de onafhankelijkheid niet haalbaar is, zet de partij haar troeven op ‘confederalisme’, een constructie waarbij de deelstaten goeddeels autonoom zijn en alleen nog een beperkt aantal taken, zoals defensie, samen doen.
De Komense burgemeester wil er niets van weten. ‘Dat vind ik veel te dualistisch’, zegt ze. ‘Wij hebben hier veel meer gemeen met de Vlaamse manier van leven en denken dan met die van mensen die in verre delen van Wallonië wonen. Ik zou niet kunnen kiezen tussen Vlaanderen en Wallonië. Ik denk dat Komen-Waasten een laboratorium is voor België.’
Dan wel een laboratorium waar de experimenten aan lastige regels zijn onderworpen. Na de overgang van West-Vlaanderen naar Henegouwen in 1963 was Komen in 1988 nog een keer wisselgeld voor de Vlaamse Voerstreek. Om de taalonlusten daar de kop in te drukken, werd in de wet vastgelegd dat de (Waalse) minderheid ook in het college vertegenwoordigd moest zijn en alle beslissingen unanimiteit vereisten. In het delicate spel van evenwichten kreeg het Waalse Komen-Waasten hetzelfde regime opgelegd.
Het is een typisch compromis à la Belge. Om de verdeeldheid tussen taalgroepen en politieke stromingen te beteugelen zijn er keer op keer houtje-touwtje-oplossingen bedacht. Intussen is het Belgische staatsbestel een onontwarbaar kluwen. Het land bestaat uit drie gewesten – Vlaanderen, Wallonië en Brussel – en drie gemeenschappen – de Vlaamse, de Franse en de Duitse. Die hebben elk een regering en een parlement, op Vlaanderen na dan, dat gewest en gemeenschap heeft doen samenvallen. Het gevolg is dat alleen nog doorgewinterde specialisten begrijpen wie waarover gaat en dat veel werk dubbel of juist niet gedaan wordt. Door vier klimaatministers bijvoorbeeld, die er samen niet eens in slagen een behoorlijk nationaal klimaatplan aan de EU voor te leggen.
Haast iedere Belg vindt die bestuurlijke lasagne onsmakelijke kost. Alleen gaat het met elke poging een nieuw gerecht voor te schotelen van kwaad tot erger. Dave Sinardet, professor politicologie aan de Vrije Universiteit Brussel, heeft er een treffende naam voor: het perpetuum mobile van de staatshervorming. Steeds weer is de diagnose, legt hij in een Antwerps café uit, ‘dat het systeem te complex, te weinig transparant, te inefficiënt, te duur is. De oplossing is een staatshervorming. Daar steekt men jarenlang alle politieke energie en middelen in. En na heel veel bloed, zweet en tranen is het nog complexer geworden. Zo’n staatshervorming is een compromis tussen heel veel partijen. Het zal nooit het perfecte model zijn dat je zou bedenken als je het puur vanuit de essentie zou bekijken.’
In Komen toont die complexiteit zich in het klein. Al doen er geen Vlaamse partijen meer aan de verkiezingen mee, door de regeling van 1988 heeft de oppositie nog steeds recht op deelname aan het college. In de gemeenteraad heeft Leeuwerck met twee andere partijen een krappe meerderheid gevormd. Maar in haar zestallige college zitten ook drie politici van de oppositie.
‘Elke maandagavond moet ik onderhandelen, is het oppositie tegen meerderheid, drie tegen drie’, zegt de jongste burgemeester van Wallonië. ‘Die onderhandelingen voor een federale regering, ik doe dat elke week. We moeten een oplossing vinden, we werken voor de burgers.’ Als het college een punt bij gebrek aan unanimiteit niet goedkeurt, debatteert de gemeenteraad erover. Dat de bevolking de wethouders direct kiest en de gemeenteraad veel aan zet is, vindt Leeuwerck gezond. ‘Komen is een laboratorium van de democratie en het werkt goed.’
Gezellig is het toch niet in de Komense politiek. De christen-democraten van de lokale lijst Action haalden bij de verkiezingen in oktober 2018 meer stemmen dan Leeuwercks partij Ensemble. Maar zij wist een coalitie te vormen die een meerderheid had. Nu haalt oppositieleidster Marie-Eve Desbuquoit, die droomde van het burgemeesterschap, haar gram. Tijdens een nieuwjaarstoespraak zei ze dat de huidige coalitie ‘tegen elke natuur ingaat’, wraak neemt, haar partij isoleert en elke samenwerking weigert.
Op een maandagavond in maart ga ik bij de gemeenteraadsvergadering kijken of er in Leeuwercks laboratorium nog wel te werken is. Het stemmige neogotische zaaltje zit afgeladen vol. Een grijsaard die de hele avond moet staan, is gekomen voor zijn zoon die voor oppositiepartij Action in de raad zetelt. Spontaan zegt hij dat hij wel gecharmeerd is van de burgemeester. ‘Ze is energiek en intelligent.’
De gemeenteraad voert deze avond het spektakel van de lokale politiek met verve op. Bij het vragenrondje waarmee de vergadering opent, stelt een lid een vraag over de haan van de kerk die tijdens de stormen van de afgelopen weken vervaarlijk wankelde. Een ander wil weten wat de gemeente doet om het coronavirus te beteugelen.
Terwijl de wethouders van Action stuurs en zwijgend voor zich uit zitten te kijken, leidt Leeuwerck de vergadering vrolijk en voortvarend. Het pièce de résistance van de avond: een premiesysteem voor wie een detailhandel, horecazaak of kantoor wil openen in de gemeente. Het is laag voor laag opgebouwd, als een lasagne, legt Leeuwerck uit. Eerst een basisbedrag van vijfhonderd euro, waar extra premies bovenop komen voor een zaak die zich in het hart van een van de gemeentekernen vestigt, een oud, leegstaand pand een nieuwe bestemming geeft en een inspanning op het gebied van duurzaamheid levert. Dit is een smakelijke lasagne, niet te vergelijken met de Belgische bestuurlijke, grapt ze, voor alle partijen, inclusief oppositiepartij Action, die zich achter het plan scharen.
De tijd zal uitwijzen of het straks weer aangenaam flaneren is door de winkelstraten. Maar zeker is dat de jonge burgemeester, een politiek talent dat in de media al als toekomstig minister is getipt, monter aan allerlei plannen werkt. Zoals de nieuwe haven aan de Leie, de rivier die langs het stadje loopt en die de grens met Frankrijk vormt. België en de zuiderbuur zijn samen bezig de vaarwegen van zuid naar noord geschikt te maken voor grote schepen en een kanaal te graven dat de Seine en de Leie verbindt. ‘Wallonië investeert massaal in Komen-Waasten’, zegt Leeuwerck. ‘Wij zijn de enige Waalse stad op de as tussen Parijs en de havens aan de Noordzee. Wij worden economisch gezien een belangrijke regio.’
Op zestig kilometer afstand van Komen plaatst Jean Bourgeois, hoogleraar archeologie te Gent en lid van de historische kring van Komen-Waasten, de ontwikkelingen in de regio in een ruimer perspectief. Op zijn werkkamer, die volhangt met foto’s van het Russische Altaj-gebergte waar hij grafheuvels uit de IJzertijd onderzoekt, vertelt hij hoe de streek meedeinde op de golven van de politieke en economische geschiedenis. Ooit werd er een Picardisch dialect gesproken. Maar het gebied vervlaamste voor het eerst toen het eind negende eeuw deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen. Een millennium later zorgde de florerende Noord-Franse textielindustrie voor de sterkste golf van vervlaamsing. Maar toen die industrie teloorging trokken de Vlaamse arbeiders weer weg en kreeg het Frans de overhand.
Ook in zijn eigen leven pendelde Bourgeois op en neer tussen de talen. Hij werd geboren in Congo, waar hij Frans sprak. In de onrustige dagen na de onafhankelijkheid in juli 1960 werd hij naar België geëvacueerd. De jonge Jean ging toen naar school in het Nederlandstalige Gent. Toen hij een jaar of tien was, nam zijn vader het restaurant van zijn ouders in Waasten over. Daar sprak hij Frans. Op zijn achttiende ging hij in Gent studeren, waar hij is blijven plakken. Maar de streek waar hij woonde tijdens zijn vormende jaren op de middelbare school heeft hem nooit losgelaten. ‘Ik voel mij nog altijd een Waastenaar. Als ik naar de vergaderingen rijd en dat landschap zie, in het geelachtige licht van de lage zon in de winter, krijg ik een gevoel van thuiskomen.’ Misschien was het nodig om de taalstrijd te pacificeren. Toch vindt Bourgeois het ‘een aberratie’ dat België de taalgrens die het gebied afbakent waar het Nederlands en waar het Frans de officiële taal is in de grondwet heeft vastgeklonken. ‘Alsof je de grens van de leefomgeving van een diersoort vastlegt. Wij zijn ook de enigen in de wereld die dat op die manier hebben gedaan.’
In de jaren tachtig deed de taal de gemoederen in Komen hoog oplopen. Vlaamsgezinden richtten er tot protest van Walen een Nederlandstalige school op. ‘Op een bepaald moment hadden mensen die het in de kranten volgden de indruk dat het hier een soort Noord-Ierland was’, vertelt Bourgeois. Met zijn historische kring organiseerde hij in die tijd een congres. Collega’s van hem uit Gent kwamen in het hotel-restaurant van zijn ouders logeren. ‘Ze durfden geen Nederlands te spreken en vroegen in gebroken Frans of er een kamer vrij was’, vertelt hij lachend. De taalstrijd is nu geluwd, Komen-Waasten is verfranst. Maar daarmee is het taalprobleem niet de wereld uit. Omdat het, conform het credo van filosoof John Stuart Mill, zo essentieel is voor de vorming van een politieke gemeenschap: ‘In de schoot van een volk zonder wij-gevoel, in het bijzonder als het verschillende talen leest en spreekt, kan de verenigde publieke opinie, die noodzakelijk is voor het functioneren van een representatieve democratie, niet bestaan.’ In Nederland denken we, misschien omdat het recht de eigen taal te spreken nooit is betwist, al snel dat deze kwestie door de opkomst van het Engels de wereld uit is geholpen. Maar Bourgeois gelooft niet in het Engels als lingua franca: ‘Mijn cultuur is een Franstalige. Toen ik in Gent kwam studeren, was iedereen in de ban van zanger Boudewijn de Groot en dichter Jotie T’Hooft die heel jong was gestorven. Ik had daar nog nooit van gehoord. Ik was bezig met Maxime Le Forestier, met Brel en Brassens, met de Franstalige zangers.’
‘Een van de grote fouten is geweest dat we onvoldoende hebben ingezet op de taal van de ander’, vindt ook politicoloog Sinardet. ‘Zeker aan Franstalige kant is dat een ramp. Op Waalse scholen krijg je pas in het eerste van de middelbare school een tweede taal. Bovendien moet je dan in eerste instantie kiezen tussen Nederlands en Engels, een criminele keuze. In Vlaanderen gaat de talenkennis zienderogen achteruit. Je kunt natuurlijk zeggen dat Europeanen ook niet allemaal elkaars taal moeten spreken om de EU te laten werken, maar als je een federale democratie wil behouden met twee grote taalgemeenschappen, dan helpt het als je ervoor zorgt dat je elkaars taal kent.’ Dat het gebrek aan taalkennis een cultuurkloof slaat, ervaart Bourgeois dagelijks als docent. ‘Als ik aan mijn studenten iets vertel over de andere kant, vanuit geografisch, historisch of politiek standpunt, dan weten ze dat niet’, zegt hij. ‘Ze kunnen geen politicus noemen, behalve als er een iets verkeerds heeft gedaan. Andersom kennen mijn Waalse collega’s de Vlaamse politici niet meer. Ja, Bart De Wever natuurlijk wel. De man heeft al genoeg op de zenuwen van de Walen gewerkt.’

Eind februari trapte de voorman van de Vlaams-nationalisten opnieuw op zere tenen. ‘België is al tien jaar dood. Dit land is op. Totaal op’, wist hij te vertellen. Het was De Wevers reactie op de beslissing van de Waalse socialistische voorman Paul Magnette om een punt te zetten achter de onderhandelingen met de n-va. De verkiezingen van 26 mei 2019 mondden uit in een totale impasse. In Vlaanderen is de n-va de grootste, in Wallonië de Parti Socialiste. Zonder deze twee, die elkaar altijd verketteren, is het bijzonder lastig een meerderheid te vinden. In Vlaanderen zijn de andere partijen huiverig om in een regering zonder de n-va te stappen. Daarin zouden de Vlaamse partijen een minderheid van de Nederlandstalige bevolking vertegenwoordigen. Ze vrezen dat de kiezer ze daarvoor bij een volgende verkiezing zal afstraffen en het extreem-rechtse Vlaams Belang er garen bij zal spinnen.
Zelfs de diepe nood waarin het land verkeert door de corona-epidemie bleek niet voldoende om de strijdbijl voor even te begraven. Bart De Wever probeerde zich als staatsman te profileren door aan te bieden premier te worden in een noodregering met de PS. Aan Waalse zijde zagen ze het als een poging de coronacrisis te misbruiken om de macht te grijpen en België verder te ontmantelen. Na het stuklopen van de onderhandelingen gaven politici in ongemeen felle bewoordingen de schuld aan hun collega’s aan de overkant van de taalgrens. De voorzitter van de Vlaamse socialisten twitterde ‘gedegouteerd’ te zijn dat sommige politici alleen vechten voor hun eigen partij terwijl anderen moeten vechten voor hun leven. De Waalse liberale voorman vond het dan weer surrealistisch om op het moment dat nationale eenheid meer dan ooit noodzakelijk is het land verder te willen regionaliseren.
Om de nood te lenigen is er nu een nieuwe, tijdelijke regering opgetuigd. De zittende premier van lopende zaken Sophie Wilmès mag verder met enkele volmachten. De partijen in haar regering vertegenwoordigen 38 van de 150 zetels in de volksvertegenwoordiging. Reden voor n-va-kopstukken om de democratische legitimiteit van dit kabinet aan te klagen. Intussen maken ze zich boos dat Europa tweederde van het coronabudget aan Wallonië wil geven, terwijl Vlaanderen toch meer slachtoffers telt.
Een structurele uitweg ziet niemand, ook Bourgeois niet: ‘Ik ben geen politicus, maar mijn gevoel is: Vlaanderen en Wallonië zijn zo ver uit elkaar geduwd dat je het in een historisch perspectief niet lang meer bij elkaar kunt houden.’ Zelf voelt hij zich als zoon van een Waalse vader en Vlaamse moeder volledig Belg. Maar de gemeenschappen zijn naar hij vreest intussen te ver uit elkaar gedreven. ‘Wat ik vooral spijtig vind, is dat je een ontwikkeling krijgt naar het zich isoleren van een groep die anders is. Straks heb je alleen nog je eigen straat, je eigen kant van je straat, je buren en ten slotte alleen jezelf over. Wat me het meest stoort in die ontwikkeling is dat we degenen die het wat minder hebben afstoten en we alleen op een eiland eindigen.’
Is er dan geen enkele kans om het tij te keren? Dave Sinardet pleit met een aantal collega-academici al jaren voor een zogeheten federale kieskring. Nu kun je als Vlaming alleen op een Vlaamse politicus stemmen. ‘Ik heb mij bij verkiezingen op 26 mei niet kunnen uitspreken over de partij die de premier heeft geleverd’, zegt Sinardet. ‘Als ik vond dat premier Charles Michel het heel goed had gedaan, kon ik dat niet uiten door een stem voor zijn partij. Als ik vond dat hij er niets van had gebakken, kon ik dat ook niet laten merken. Politieke partijen kunnen het hele land besturen, maar moeten maar verantwoording afleggen aan de helft van het land.’
Dat is vanuit democratisch oogpunt ongezond en leidt ertoe dat politici alleen de kiezers van de eigen taalgemeenschap proberen te behagen. Om dat te veranderen, willen Sinardet en kompanen dat voor een deel van de zetels in het parlement kiezers uit heel het land hun stem kunnen uitbrengen. ‘Dat kan een van de essentiële problemen, de wederzijdse diabolisering, verhelpen’, zegt Sinardet. ‘Ik ben ook voorstander van een Europese kieskring. Ik denk dat we in de EU met eenzelfde democratisch deficit zitten.’
De zwakte van België is ook een kracht, vindt de politicoloog. Het aloude idee is dat een goed werkende democratie een publieke sfeer nodig heeft waar voor het oog en oor van de hele bevolking debatten plaatsvinden over maatschappelijke kwesties. Het probleem met die gedachte is dat die gevormd is in de tijd dat de natiestaat dominant was en alle belangrijke bevoegdheden had om te beslissen over het lot van de bewoners. Die tijd is vervlogen. Veel macht is verschoven naar transnationale beslissingsfora, de Europese Unie, de Wereldhandelsorganisatie. De wereld is economisch geglobaliseerd. Dat betekent dat je de politieke tegenmacht op een hoger niveau moet organiseren. En daarmee ook het concept van de publieke sfeer moet herzien.
‘We moeten op zoek naar nieuwe vormen van democratische legitimiteit voor constructies als de EU’, zegt Sinardet. ‘In dat opzicht is België misschien geen constructiefout, maar een laboratorium voor hoe we de publieke sfeer kunnen heroverwegen in een postnationale wereld.’
België een proeftuin voor Europa? Het is een aanlokkelijke gedachte. Maar de vraag welke spannende experimenten daar dan plaatsvinden, levert toch niet een heel hoopgevend antwoord op. ‘Te weinig helaas’, erkent Sinardet. ‘Een federale kieskring kan een interessant experiment zijn. Als het een succes zou zijn, kan het Europa inspireren.’ Een mooi idee, maar zowel in België als in de EU lijkt het niet dichterbij te komen. ‘Toen ik dat voorstel pakweg zeventien jaar geleden lanceerde, bekeek men mij als een academicus uit de ivoren toren’, werpt Sinardet tegen. ‘Intussen is dat voorstel gesteund door verschillende partijen, intellectuelen en journalisten. Het is deel van het publieke debat, al is er nog geen meerderheid voor.’
Bourgeois is er ook een warm voorstander van. Maar realistisch acht hij het niet. ‘Daar mag je van dromen, maar het zal er nooit komen.’ De economische en mentale scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië is een feit, denkt hij. ‘Op een bepaald moment hebben de Vlamingen gezegd: wij zijn de rijken, zij zijn de armen. En dan krijg je het Lombardije- en Catalonië-effect. Die ander moeten we niet meer hebben. Dan trekt Bart De Wever met een bus vol geld naar de grens om te laten zien: dat is al het geld dat wij aan Wallonië spenderen. Dan krijg je politici die klagen dat al het Europese geld voor klimaatbeleid naar Henegouwen gaat en dat Vlaanderen niets krijgt. Zo kom je nergens. En dat gaat zo blijven.’
Toch ziet Bourgeois België niet snel barsten. De stad Brussel, economisch en politiek zo belangrijk, zullen zowel de Walen als de Vlamingen niet willen opgeven. En wat doe je met de gemeenschappelijke instellingen? Met het Museum Kunst & Geschiedenis en het Museum voor Schone Kunsten? Wat is Vlaamse, wat Waalse kunst, wat Vlaams en wat Waals bezit?
Wallonië en Vlaanderen zijn uit elkaar gedreven, maar het land valt ook niet te splitsen. ‘Het is een catch 22’, zegt Bourgeois. ‘Het zou al veel helpen als men de ander aan beide kanten minder zou demoniseren. Maar je haalt stemmen met dat genre van prietpraat. Ik weet eerlijk gezegd niet goed waar het gaat eindigen. In een wereld waar de onverdraagzaamheid groeit, zou het weleens kunnen dat het op een bepaald moment serieuze boel wordt.’ Het enige wat we in België, in Europa, voorlopig kunnen hopen, is dat een nieuwe generatie van politici zoals Alice Leeuwerck uit de loopgraven klimt, de ander leert begrijpen en monter de problemen aanpakt.