
Zonovergoten weilanden, vrolijk fietsende babyboomers, kaatsende Friezen op een ruim bemeten veld. Wie de website van het Fries Sociaal Planbureau bekijkt, kan niet anders concluderen: in de provincie is het leven goed. Het bureau doet geen poging om reclame te maken of toeristen te lokken, maar om in beelden te vangen wat hun eigen onderzoek overtuigend heeft uitgewezen. Friezen behoren tot de gelukkigste inwoners van Nederland, ook al hebben ze het niet breed. De overgrote meerderheid is blij met de leefbare omgeving. Ze koesteren de sociale samenhang in hun buurt. De Friese inkomens zijn bescheiden, de werkgelegenheid is beperkt. Er is in de provincie geen Koopgoot of Zuidas. Maar het deert de Friezen niet, integendeel. Ze willen vooral hun levenskwaliteit behouden.
In beleidskringen staat dit bekend als de Friese paradox. De Friezen zijn niet rijk, maar wel degelijk gelukkig. Ze scoren hoog op ‘brede welvaart’. Dat is een nieuwe, enigszins vage maatstaf om kwaliteit van leven te bevorderen. Friesland loopt ermee voorop. Beleidsadviseurs uit deze provincie zijn gewilde sprekers op de vele conferenties die aan brede welvaart worden gewijd. Want overal willen bestuurders het welzijn van de bevolking vergroten op een verantwoorde manier, ook in de Haagse politiek. De vraag is alleen: hoe doe je dat? Beschikt Friesland over een geheim recept waar anderen van kunnen leren?
Bij het Fries Sociaal Planbureau (fsp) in Leeuwarden zijn onderzoekers graag bereid te vertellen over hun opgedane inzichten. Het planbureau houdt kantoor in een strak verbouwde, voormalig gereformeerde kerk, samen met collega-instelling de Fryske Akademy. Zo’n vijftien medewerkers verzamelen hier inzichten om Friese beleidsmakers te kunnen adviseren. Hun onafhankelijke status geeft het bureau de mentale vrijheid om ongemakkelijke waarheden te benoemen en taboes ter discussie te stellen. Een daarvan was de vraag of het klassieke economisch beleid van de provincie nog wel effect sorteerde. Dit was het begin van een nieuw pad op weg naar brede welvaart.
‘Friesland had altijd de hoogste werkloosheid en de laagste groei’, vertelt Marijn Molema, onderzoeksleider brede welvaart bij het fsp. ‘Bestuurders zochten de oplossing steeds in nog een nieuwe industriesubsidie of in de bouw van nog meer snelwegen. Maar op een gegeven moment zagen we: dit werkt niet meer. We moesten het probleem omdenken. Kunnen we de sterke punten van Friesland versterken, in plaats van de zwakke punten bestrijden? We hielden een grootscheeps onderzoek onder de bevolking. Daar is de Friese paradox uit tevoorschijn gekomen. De rustige omgeving, de mooie natuur en het sterke sociale weefsel hebben een positieve invloed op het welzijn en de ervaren gezondheid van de Friezen, ook al hebben ze het niet breed. Ze behoren tot de gelukkigste mensen in Nederland. Lage economische status betekent nog niet automatisch een slechter leven. Die boodschap sloeg hier in als een bom. De provinciebestuurders zeiden: wij gaan ons beleid erop aanpassen. Geluk staat voortaan op nummer één. Sindsdien is niet economische groei maar welzijn de leidraad.’
Het heeft de provincie Friesland tot een pionier gemaakt in de zoektocht naar brede welvaart. Deze term duikt steeds vaker op in ministeriële stukken en bij bestuurders overal in Nederland. Wat het precies omvat, is niet helder omschreven, maar het is wel duidelijk waar het naar streeft: verantwoorde groei die mens en planeet geen kwaad berokkent en die (toekomstig) welzijn paart aan welvaart. Het begrip is bedoeld als alternatief voor het bruto binnenlands product, het bbp, dat tot op heden onze maatstaf vormt voor economische groei, en waarop al jaren veel kritiek komt. Het bbp telt sociaal welzijn en duurzaamheid niet mee, brede welvaart doet dat wel.
Maar brede welvaart kan weer niet bogen op een eenvoudig werkbare definitie waarop beleidsmakers kunnen terugvallen, zoals bij het bbp. Brede welvaart laat bestuurders min of meer op de tast het juiste kiezen. Dat vinden ze vaak lastig. Al besluiten gedeputeerden om het geluk van de burgers bovenaan te zetten, en al oogsten ze daarvoor applaus, dan nog is het moeilijk voor ze om te bepalen of ze goed bezig zijn, of het misschien beter kan, en of ze hun doel überhaupt bereiken.
Luister naar De Groene
In De Groene Amsterdammer Podcast interviewt Stephan Sanders Yvonne Zonderop over de Friese paradox. Onze podcast is elke donderdagmiddag gratis beschikbaar.
Daarom vereist het streven naar brede welvaart een fundamenteel andere blik, zegt Marijn Molema. ‘Bestuurders moeten bereid zijn om oude ideeën over “ontwikkeling” los te laten.’ Molema schreef vorig jaar zijn oratie als deeltijdhoogleraar regionale ontwikkeling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarin concludeerde hij dat regionale ontwikkeling in de plaats is gekomen van een algemeen, nationaal vooruitgangsidee dat zijn houdbaarheid heeft verloren. Brede welvaart biedt de gelegenheid voor regionale invulling van het idee van vooruitgang, door aan te sluiten bij het eigen karakter van het gebied.
‘Veel mensen kijken met een twintigste-eeuwse bril naar het idee van ontwikkeling’, zegt Molema. ‘Toen leefden wij in een dominant verhaal van modernisering, industrialisatie en verstedelijking. Dankzij nieuwe technologie konden we anders werken en anders leven. Groei en vooruitgang werden belangrijk: een mooi huis, mooie spullen, iedereen een auto. Als je ziet waar wij vandaan kwamen, is dat heel verklaarbaar. Mensen moesten vroeger ontzettend hard werken en leefden in verschrikkelijke omstandigheden. Maar nu hebben we een ontwikkelingspeil bereikt waarbij de keerzijden voor het eerst zichtbaar worden. Lineair doorgroeien is geen optie meer. De bevolking in Friesland zal gaan krimpen. Milieu en klimaat eisen een rol op. Hoe moet Friesland omgaan met zijn landbouw? Dat is hier een serieuze discussie. Voor beleidsmakers rijst de vraag: meer materie maakt de mens niet per se gelukkiger. Maar wat dan wel? Die vraag moeten ze aan de bevolking stellen: waar hecht u aan? Zo’n gesprek laat zich op regionaal niveau veel gemakkelijker organiseren dan op landelijk niveau.’

Dit inzicht bracht het Fries Sociaal Planbureau tot een nieuwe werkwijze. Medewerkers trekken nu de regio in, zoals onderzoeker Arlette Bickel, die vorig jaar naar Zuidoost-Friesland toog om veertig inwoners te interviewen over de voordelen van het wonen in een dorp. Ze vertelt: ‘Het is economisch gezien geen rijk gebied. Maar er is wel veel ruimte, rust, bos, een mooi natuurgebied. Dat waarderen de bewoners enorm. Ze zijn blij dat ze na een dag in de stad weer naar huis mogen. Ze voelen zich deel van een gemeenschap. Doen veel voor elkaar, houden elkaar in de gaten. Dat heet mienskip, en dat vinden de meesten heel prettig. Het liefst blijven ze de rest van hun leven in het dorp wonen.’
Het is duidelijk dat de burgers niet willen dat hun dorp verandert. Maar de vraag rijst: hoe blijft het welzijn van dit dorp behouden? Als je geen nieuwbouwwijk wil toestaan omdat je de mienskip wil behouden, moet je ook beseffen dat er geen import komt van jonge gezinnen waarvan de kinderen over twintig jaar kunnen zorgen voor de inmiddels vergrijsde dorpsbewoners. In dat geval zullen de bewoners, hoe vergrijsd ook, elkaar zelf mantelzorg moeten blijven geven. Dit zijn keuzes, zegt Molema, die je samen met de bewoners moet bespreken. Brede welvaart is dus geen voorgeschreven recept met een gegarandeerd probleemloze uitkomst. Het is een afweging tussen doelen die je als onderzoeker of bestuurder bespreekbaar maakt.
Zo gaan Molema en zijn collega’s nu in gesprek met burgers om te horen waar die de meeste waarde aan hechten. Ze gebruiken daarbij de Monitor Brede Welvaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek, een verzameling van enkele tientallen indicatoren die brede welvaart kunnen beïnvloeden. Molema zegt: ‘Wij hebben er regionale gegevens aan toegevoegd en we hebben die grofweg verdeeld over een aantal waarden waaruit burgers kunnen kiezen. Ik ben heel blij met de monitor, het is dé sociaal-wetenschappelijke vinding van de 21ste eeuw tot nu toe. Het is prachtig dat mensen gaan meedenken over wat het belangrijkste en het beste is. Steeds meer mensen verliezen hun geloof in kwantitatieve modernistische vooruitgang. Religieus geloof beperkt zich tot een smaldeel van Nederland. Toch hebben we concepten nodig die ons helpen kiezen voor wat het goede is. De Monitor Brede Welvaart is voor mij zo’n seculier instrument.’
Kiezen voor brede in plaats van smalle welvaart betekent voor basisscholen bijvoorbeeld niet langer streven naar een zo hoog mogelijke uitstroom naar het vwo, maar naar zoveel mogelijk leerlingen die hun eigen ontwikkeling maken, en dat is in Friesland vaak op mbo-niveau, zegt onderzoeker Wouter Marchand. Hij bezocht een regionaal ontwikkelingsproject op een basisschool in Dokkum. ‘Deze school praat met leerlingen en hun ouders over wat hun talent is en of ze dat in deze regio kunnen ontwikkelen, in plaats van blind voor de hoogste opleiding te kiezen. Ze nemen kinderen mee naar de regionale worstenmakerij en nodigen de slager en de tandarts uit om op school te komen vertellen over hun praktijk. Als je brede welvaart het belangrijkste vindt, ga je voor werkgelegenheid die op de bevolking is afgestemd.’
Dan gaat het niet alleen over nu, maar ook over straks, zegt Arlette Bickel. ‘Wij vragen altijd: wat is het effect voor de volgende generaties? Of op buurgemeenten of andere regio’s. Welke invloed hebben onze beslissingen op hen? Wij sporen mensen aan niet alleen aan zichzelf te denken. Maar wel aan de hand van praktische voorbeelden uit hun directe omgeving.’
Een onderzoek van het Fries Sociaal Planbureau staat dus garant voor serieuze gesprekken over lastige keuzes. Lukt het de Friezen dan ook om een keuze te maken, bijvoorbeeld tussen hedendaags of toekomstig welzijn? Zijn ze inderdaad bereid om te blijven zorgen voor hun dorpsgenoten? Kan de provincie daarop bouwen? Dat is een moeilijke vraag, erkent Marijn Molema. ‘De mienskip is een kracht, maar burgers moeten zich wel aangesproken voelen om deze kracht in stand te houden. We zouden in achttien gemeentelijke bibliotheken een “geluk-in-de-buurt-toer” organiseren om dit te bespreken, maar daar kwam covid tussen. Nu zinnen we op andere manieren om met meer burgers in gesprek te gaan: hoe ziet de provincie er over tien jaar uit? We moeten het bewustzijn stimuleren. Ik hoop dat het onderwijs kan helpen. Laat leerlingen kennismaken met brede welvaart in het kader van burgerschapsonderwijs. Want veel zal afhangen van hoe de jeugd haar toekomst ziet.’

Op de grootste mbo-instelling in Friesland en Noord-Flevoland, Friese Poort, denken docenten en bestuurders precies na over deze vraag: hoe ziet de jeugd haar toekomst? Friese Poort leidt zo’n vijftienduizend leerlingen op tot vakmens in de zorg, de bouw, de scheepvaart, de horeca, de metaal en nog veel meer. Toen het nieuwe college van bestuur zes jaar geleden aantrad, ging het op zoek naar een nieuwe strategische visie. Wat betekent het om in deze tijd jongeren op te leiden? Hoe geven we blijk van onze christelijke wortels? De bestuurders gingen in gesprek met studenten, ouders, leerkrachten en ook met het werkveld.
‘Tot onze verrassing zei dat werkveld: jullie moeten veel meer doen dan vakonderwijs geven. Wij willen dat een student op een zelfverzekerde manier een gesprek kan voeren met een klant’, zegt collegevoorzitter Remco Meijerink. ‘Ouders zeiden: wij zijn zelf niet christelijk, maar we sturen ons kind naar een christelijke school omdat ze daar waarden meegeven. Toen besloten wij: natuurlijk is vakmanschap belangrijk, maar wij als Friese Poort zetten er brede vorming als belangrijke poot naast.’
Sindsdien probeert de school op allerlei manieren jongeren persoonlijke ontwikkeling en burgerschap bij te brengen. Meijerink: ‘In het mbo gaat het veel te veel over de arbeidsmarkt. Dan wordt er gezegd: we hebben meer technici nodig, dus laten we nu een stop zetten op mediavormgeving, want daar is minder vraag naar. Maar deze jongeren zijn zestien, zeventien, achttien jaar. Moeten die nu al worden klaargestoomd? Op het gymnasium is het de normaalste zaak van de wereld dat je les krijgt in talen waar je niets meer mee kunt, maar die je wel vormen. Maar tegen mbo-studenten zeggen we: word nu maar zo snel mogelijk een goede automonteur. Ik vind: we leiden jongeren niet op voor een diploma maar voor het leven. Daar hoort een boterham kunnen verdienen bij, maar ook bredere persoonlijke en sociale ontwikkeling. Dat is brede welvaart. Dat je niet vanaf je zestiende economisch rendabel hoeft te zijn. Daarom hebben wij het practoraat brede vorming ingesteld, om te helpen ontdekken wie je bent.’
Dat is niet eenvoudig, erkent Meijerink. Het is al een kluif om sommige studenten überhaupt naar school te krijgen. ‘We hebben inderdaad studenten die zeggen: hoepel op met je culturele ontwikkeling. Maar wij hebben gelukkig ook projecten die aanslaan. Tijdens Leeuwarden Culturele Hoofdstad hebben wij onze tweedejaars van de kappersopleiding meegenomen naar de tentoonstelling over Mata Hari. Ze moesten een kapsel bedenken dat op haar was geïnspireerd. Onze maritieme studenten hebben in opdracht van het Fries Museum een Vikingschip gebouwd ter gelegenheid van de tentoonstelling over Vikingen. Zoiets werkt.’
Meijerink is ervan overtuigd dat school een baken moet zijn voor de studenten. ‘Onze jongeren krijgen zoveel voor de kiezen, alleen al via sociale media. En ze hebben zo weinig zekerheden meer. Het is misschien wel een belangrijkere taak om ze te helpen volwassen te worden in een complexe maatschappij dan ze af te leveren voor een arbeidsmarkt die staat te springen. Ik hoor critici zeggen: onze samenleving heeft technici nodig, anders komt de verduurzaming niet van de grond. Maar je kunt ook zeggen: onze samenleving heeft bouwers van de toekomst nodig. Daar komt heel wat meer bij kijken dan te zorgen dat de zonnepanelen goed op de daken komen te liggen.’
Strekt dat bouwen voor de toekomst zich dan ook uit tot behoud van de Friese mienskip, zoals Marijn Molema van het Fries Sociaal Planbureau bepleit? Meijerink vindt dat Friese Poort hier een rol te spelen heeft. Maar hoe dat moet, is een vraag die practor brede vorming Koen Vos in de praktijk moet beantwoorden. Vos, een bevlogen, enthousiasmerende man, is pleitbezorger van maatschappelijke diensttijd: sociaal werk doen bij wijze van leerproject dat meetelt voor je studieresultaten. ‘Daarmee geef je jongeren draaiuren’, zegt hij. ‘We laten studenten leren op locatie in de publieke zone. Hoe kun je participeren? Als je een steun kunt zijn voor kaatsverenigingen, help je die in stand houden. Wij leren ze dat het belangrijk is om een bijdrage te leveren aan onze samenleving, welke dan ook. Dat het leuk is om te doen, en dat het niet alleen maar om jou gaat, maar ook om het wij. Ik kan alleen maar zeggen dat studenten die hieraan meedoen dit heel zinvol en leuk vinden.’
Groeiende twijfel
Het klimaatprobleem legt niet alleen een bom onder onze manier van leven, maar ook onder ons waardepatroon. Vrijwel niemand wil nog pleiten voor economische groei als toekomstideaal. Maar wat is het alternatief? Welke wegen liggen open voor een betere toekomst? Over die vraag gaat de reeks Groeiende twijfel. Politici, beleidsmakers en bedrijven worstelen met een antwoord. Maar ook burgers zullen niet ontkomen aan de vraag: wil ik minder of wil ik anders groeien? En hoe moet dat dan?
Op een maandagochtend in Sneek vertellen studenten van Friese Poort inderdaad met plezier over hun sociale leerwerk. We zitten in voormalig welzijnscentrum Plak in Sneek, een doodsimpel gebouwtje in een verarmde jaren-zestigwijk dat wegens bezuinigingen leeg kwam te staan. Hier doen studenten sinds het begin van dit studiejaar aan maatschappelijke diensttijd. Tot voor kort dronken bewoners er een biertje en speelden ze een potje darts. Nu noemen de docenten Martha Andela en Rosanne van der Woude dit ‘ons klaslokaaltje’. Zij zijn de trekkers van dit gloednieuwe project. Andela, die in Sneek woont, zag dat veel vragen om hulp uit de buurt onbeantwoord bleven. Ze bedacht samen met Van der Woude een vorm die deze hulpvragen koppelde aan de wens van studenten om te leren in de praktijk.
Evelien Kronemeijer is zo’n student. Ze is vierdejaars maatschappelijke zorg en leert voor teamleider. Twee keer per week komt ze met de bus uit Joure naar deze ‘wat rommelige wijk’ om te helpen bij het verzorgingstehuis. ‘Ik ga dan een kopje koffie drinken bij een cliënt die begeleid woont. Even een beetje aandacht geven. Dat vind ik fijn om te doen.’ Terwijl ze daar aan de koffie zit, krijgt Evelien meteen zicht op de ontwikkelingsachterstand van haar cliënt. Dat is een leermoment. ‘Het maakt haar veel directer geïnteresseerd in kennis over ontwikkelingspsychologie’, ervaart docent Andela, die Evelien meteen een relevante les kan geven in Plak. Het lesmateriaal maakt meer indruk en beklijft ook beter nu ze het ter plekke krijgt aangedragen.
Datzelfde geldt voor derdejaarsstudent zorg Coen Wouwenaar. Hij komt vanuit Leeuwarden naar Sneek. Coen leert naar eigen zeggen veel extra’s in de praktijk. Net als Evelien heeft hij een vast hulpadres. Hij helpt een autistische man bij het koken van de maaltijd. Coen: ‘Hij kan zelf niet zo goed snijden, daar help ik hem dan mee. Hij kan niet zoveel zware dingen tillen, dat doe ik voor hem. Hij krijgt snel heftige prikkels binnen, dus dan help ik hem door het vuur aan te zetten.’ Docent Martha Andela: ‘Het is een mooie wisselwerking, want hij helpt jou ook.’ Coen beaamt dat. ‘Ik leer hem dingen en hij leert mij dingen. Hoe ik om kan gaan met andere mensen. Maar ook hoe ik andere soorten gerechten kan maken. Ik heb hem geleerd hoe hij sneller kan koken en hoe hij sneller dingen kan doen in het algemeen. Ik moet hem straks bellen om weer een afspraak te maken.’
‘En daar zit dan meteen een leermoment’, zegt Andela, ‘want Coen vindt het best lastig om te bellen.’ Coen knikt, hij is ook autistisch.
Deze praktische vorm van leren past het beste op deze tijd, vindt docent Rosanne van der Woude. Het vergt van docenten wel een aanpassing, zegt ze, want het vraagt meer van je kwaliteiten als coach. ‘Onze klassikale lessen bleken niet zo goed te beklijven. Studenten leren pas echt als ze het nut en de urgentie ervaren in de praktijk. Hier in Plak kunnen we meteen een workshop geven over gesprekstechnieken als de situatie daarom vraagt. Het past ook bij de behoeftes van het werkveld. Ze willen minder klassikaal geschoolde studenten. In het middelbaar en hoger beroepsonderwijs gaan wij naar modulair gericht opleiden, met meer flexibiliteit voor studenten. Ze kiezen meer hun eigen pad. Dan is het vooral onze taak om ze te coachen tot een volwaardig burger in de maatschappij. Daar hoort maatschappelijke praktijkervaring bij, en dat is maatschappelijke diensttijd.’
Voor docent koken Gerard Voskuilen spreekt het vanzelf dat een mbo-instelling als Friese Poort de maatschappij in de school haalt. Hij doet daar op allerlei manieren aan mee. Voskuilen leidt studenten op voor de horeca. ‘Maar ik neem geen genoegen met het plaatsen van bestellingen bij de groothandel’, zegt hij. ‘We hebben zojuist een groot project gedaan met de Verspillingsfabriek en de Milieufederatie om gerechten te maken met afgekeurde groenten. Studenten moesten een heel diner samenstellen en uitserveren. Volgende week begint een project met de Nierstichting om minder zout te gebruiken in de keuken. We gaan ook oplossingen zoeken voor de overmaat aan mannelijke dieren zoals ganzen, geitenbokjes, haantjes. Dat gebeurt altijd met de studenten, want zij moeten het in de praktijk gaan doen.’

Vierdejaarsstudent horeca Sjoerd Kramer is een van hen. Via school verzorgde hij vorige week nog een diner met aardappelen die overblijven omdat ze niet mooi genoeg worden gevonden. Hij ziet dat als een maatschappelijke opdracht voor zijn generatie: milieubewust én regionaal betrokken zijn. ‘Wij richten ons op de reststromen van boeren. Ik wil mij er als kok van bewust zijn dat er twee miljard kilo eten per jaar wordt weggegooid in Nederland. Dat is toch niet normaal.’
Het project in Plak werkt als een dubbelsnijdend zwaard. Bewoners die anders geen welzijnswerk meer krijgen, rekenen nu op studenten, die daar zelf ook weer beter van gaan leren. Maar niet alle opleidingen bij Friese Poort lenen zich daarvoor. En niet alle studenten staan te trappelen om mee te doen. Daarom hebben ze ook een vorm van maatschappelijke diensttijd ontwikkeld voor buiten schooltijd, vertelt Van der Woude: ‘Als je tien dagen gaat helpen plastic op te ruimen in de Wadden, krijg je van ons een ticket voor festival Down The Rabbit Hole. Want laten we eerlijk zijn: hier rond de tafel zitten jongeren die een maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen. Maar dat geldt natuurlijk niet voor alle studenten in dezelfde mate. We zitten ook met opleidingen waarin zorg veel minder aan bod komt, denk aan werktuigbouwkunde. Dat is tachtig procent van ons bestand. Het is niet zo dat ze niet willen, maar het komt niet op hun pad. Je moet ze triggeren. Dat zien wij als Friese Poort als een opdracht. Je moet alle jongeren de kans geven om zich in te zetten voor de samenleving.’
Omzien naar elkaar is de van oudsher protestantse cultuur die zich in dorpen in Noord- en Oost-Nederland nog steeds manifesteert in de vorm van mienskip of naoberschap, vooral in kleinere dorpen. Het is een vorm van cultureel erfgoed. Sociaal-geograaf Josse de Voogd schrijft in zijn Atlas van afgehaakt Nederland (samen met René Cuperus): ‘Er zijn dus gebieden met relatief veel laagopgeleiden en lage inkomens, waar – tegen het algemeen-Nederlandse beeld in – sprake is van een grote mate van sociale samenhang en vertrouwen. Blijkbaar spelen onderliggende mentaliteiten, houdingen en historische oorzaken een rol. Want enkel gebaseerd op de kenmerken opleiding en inkomen zouden deze zones zich eigenlijk ontevredener moeten gedragen.’
Blijft die bron van levensgeluk behouden nu Randstedelingen die tijdens covid zijn uitgeweken naar de provincie woningen kopen in dorpen en steden voor bedragen die de oorspronkelijke bewoners doen duizelen? Het is een kernvraag voor de provinciale bestuurders die brede welvaart op nummer één hebben gezet. Gaan nieuwe bewoners zich voegen naar de Friese mores? En, andersom, staan Friezen wel voldoende open voor nieuw bloed? Mienskip kan in de ogen van buitenstaanders ook een gesloten bolwerk blijken.
‘Het is een ontzettend groot debat hier’, zegt Marijn Molema. ‘Wij hebben glastuinbouw met medewerkers uit Midden- en Oost-Europa. Daar is wel weerstand tegen. Maar het beeld is gemengd. Aan de ene kant de blokkeerfriezen, die wel een beetje geframed zijn in de media, want het gaat om een handjevol mensen. En aan de andere kant de avant-garde, de mensen van Leeuwarden Culturele Hoofdstad. Die hebben twaalf fonteinen door buitenlandse kunstenaars laten maken. Daar was een hoop debat over: waarom moet iemand uit Spanje in ons Friesland een fontein bouwen? Die beide zijden zijn een continuüm. En de waarheid ligt in het midden, denk ik.’
Deze discussie wordt actueel met de komst van de Lelylijn, een snelle spoorverbinding tussen Lelystad en Groningen waartoe het kabinet-Rutte IV onlangs besloot. Die brengt nieuwe woningen en nieuwe woonwijken met zich mee. ‘De Fryske Nasjonale Partij heeft goede argumenten om daar vragen bij te stellen’, zegt Molema. ‘Want, zeggen zij, dan verandert onze hele sociale structuur. Willen wij dat eigenlijk wel?’
Hij vervolgt: ‘Ik heb daar ook het antwoord niet op. Als je niet een zekere behoudzucht hebt, ga je gewoon op in de mainstream. Dat is in delen van Groningen gebeurd. Soms denk ik, met historicus Doeko Bosscher, dat de Groningse identiteit is gelegen in de idee dat er geen identiteit is. Dan vind ik het mooier als mensen volop trots zijn op het erfgoed en tradities. Maar je kunt dat niet op een folkloristische manier volhouden. Je moet dat verder ontwikkelen. Een brede-welvaartsblik kan daarbij helpen. Dat je sociale samenhang in verband brengt met cultuur of met het leren van vaardigheden voor op de arbeidsmarkt. Dan heb je een goede reden om als gemeentelijk of provinciaal bestuur te investeren in al die fanfares en kaatsverenigingen. Dan geef je er een modern sausje aan. Dan doen we het niet omdat het in ons Friese bloed zit, maar omdat het een kracht is die nu eenmaal doorwerkt in andere thema’s die van belang zijn voor brede welvaart. Op zo’n manier maak je het voor buitenstaanders veel aantrekkelijker om te zeggen: nou, ik wil dat kaatsen ook weleens proberen.’
De maatschappelijk bevlogen studenten en docenten van Friese Poort reageren gemengd op de vraag of de mienskip een nieuw leven beschoren is. In hun beleving is sinds covid de huizenmarkt ontploft in plaatsen als Sneek, Lemmer en Heereveen. Tweeverdieners met jonge kinderen zijn er komen wonen voor de rust en de mooie omgeving. Maar gaan ze zich ook de Friese mentaliteit aanmeten? ‘Het is wel een ander type mens’, verzucht Martha Andela. ‘Wij zijn heel nuchtere Friezen’, meent Rosanne van der Woude. Gerard Voskuilen: ‘We accepteren meer zoals het is. Als je in een agrarische omgeving woont, accepteer je dat er een boer naast je woont en dat die voor overlast kan zorgen. Maar als je uit de stad komt, is dat moeilijker. Op de eilanden zie je dat ook: alles wordt opgekocht door rijke westerlingen, die komen alleen in het weekend. Of ze verhuren hun woning.’
De positieve kant daarvan is dat studenten van Friese Poort steeds beter lijken te begrijpen dat juist zij iets kunnen betekenen, zegt Andela. Kok in opleiding Sjoerd ervaart dat in elk geval zo. ‘Ik heb wel steeds meer het idee dat er ogen op ons komen voor de toekomst. Dat er steeds meer vragen komen: zie jij je over vijf jaar echt iets doen hier? Ik word mij er steeds bewuster van dat wij als de toekomst worden gezien.’ Hij heeft zijn antwoord al klaar, zegt hij. ‘Ik wil in Friesland uiteindelijk een eigen bedrijf opzetten waarin ik zorg en koken met elkaar combineer. Dus bijvoorbeeld jongeren uit een probleemwijk meetrekken in de horeca. Om mensen te betrekken bij de samenleving.’ Maar student maatschappelijk werk Evelien aarzelt of ze wel in Joure blijft. Ze zegt: ‘Ik zie meer baangarantie in het westen. Daar is zoveel meer.’
Docent Voskuilen legt de bal bij de Friezen zelf. Ze moeten beter leren omgaan met mensen uit andere culturen, vindt hij. ‘Door de vergrijzing krijgen we een tekort aan arbeidskrachten en dat zal deels worden opgelost met technologie en robotisering en deels met mensen van buitenaf. Friesland zal over tien jaar veel diverser zijn dan het nu is. Daarom gaan wij nu ook een project doen met Vluchtelingenwerk en het asielzoekerscentrum. Gaan we samen koken, want eten verbindt.’ Hij vraagt aan student Sjoerd: ‘Hoe vaak kom je iemand tegen met een andere achtergrond?’ Sjoerd antwoordt eerlijk: ‘Niet zo vaak.’
Sociale wetenschap leert dat burgerschap in diverse buurten minder vanzelf spreekt omdat oude, vertrouwde banden ontbreken. Gaat de Friese mienskip die zoveel brede welvaart oplevert daaronder lijden? Sjoerd is optimistisch: ‘Ik denk dat mensen zich hier best gaan aanpassen.’ Docent Andela aarzelt: ‘Ik woon hier in een flatcomplex. Dat is nu nog voornamelijk wit. Dat zal over tien jaar misschien fifty-fifty zijn. Maar wij hebben een hechte gemeenschap. Hoe zorgen we dat dat zo blijft? Dat is wel een essentiële vraag.’