De lichte stemverheffing verraadt zijn ergernis. Halverwege het gesprek lucht priester en filosoof Roger Burggraeve zijn hart over het zoetsappige verhaal dat sommige van zijn geloofsgenoten van het leven van Jezus plegen te maken.

‘Jezus is niet een filantroop die broederlijke liefde propageert, noch strooit hij met goedkope kreten als “God is liefde.” Ik heb een enorme hekel aan dat goedkope sentimentalisme!’ zegt hij. ‘Inderdaad, uit het verhaal dat Jezus over de barmhartige Samaritaan vertelt blijkt dat ook vijanden volgens hem naastenliefde toekomen. Maar je hoeft ze niet aardig te vinden, kom nu. De vijand is de vijand. Dat er mensen zijn die hun aanvaller de linkerwang toekeren na een klap op hun gezicht wil niet zeggen dat iedereen zich maar op z’n kop moet laten slaan. Of dat je tegen het slachtoffer moet zeggen: accepteer die klap nu maar. Het christendom zegt ook dat je voor het slachtoffer moet opkomen. Ook dát is naastenliefde.’

In zijn boek Ethiek passie: Over de radicaliteit van christelijk engagement staat Burggraeve stil bij het misverstand dat de naastenliefde die Jezus gebiedt de verplichting zou impliceren ook sympathie voor de vijand op te brengen. ‘Alle gevoelens in onszelf verzetten zich er spontaan tegen om van een vijand te moeten houden. Je zou wel gek zijn om je zo te verlagen’, schrijft hij. Als iemand beweert van zijn vijand te houden, wordt hij volgens Burggraeve niet ten onrechte meewarig aangekeken of afgedaan als abnormaal. ‘Hoe zou je van degene kunnen houden die je vernedert, je het licht van de zon in je ogen niet gunt of je zelfs naar het leven staat?’

Je moet naastenliefde dus niet verwarren met liefde die uit het hart komt, concludeert hij. Burggraeve: ‘De reden voor de naastenliefde, en dus ook voor de liefde voor de vijand, is niet dat de ander beminnenswaardig is. Het heel eigene, buitensporige van de naastenliefde is dat zij de beslissing is om geen verschil te maken tussen mensen. De ander heeft recht op onze liefde omdat die ander een mens is, zomaar om het even wie, zonder onderscheid of voorkeur. En daar de vijand ook een mens is, zoals ieder ander, roept Jezus ons op ook de vijand lief te hebben.’

Roger Burggraeve (74), lid van de katholieke congregatie Salesianen van Don Bosco en opgeleid in de filosofie en theologie, is emeritus hoogleraar moraaltheologie en medeoprichter van het Centrum voor Vredesethiek aan de Universiteit van Leuven. Hij woont nog steeds ‘op kot’ tussen de studenten in het Heilige Geestcollege in Leuven, in het hart van het uitgaanscentrum van de stad. Het college is een van oorsprong middeleeuws studentenhuis, dat na een bommenregen in de Tweede Wereldoorlog is herbouwd, voor het grootste deel in de oorspronkelijke classicistische vorm. Zijn kamer is zoals je die verwacht van een priester-filosoof: sober ingericht, maar met een rijkdom aan boeken.

Burggraeve geldt als een internationaal vermaard kenner van het werk van de joodse wijsgeer Emmanuel Levinas, wiens ethische en metafysische denken hij aanwendt om de bijbel filosofisch te interpreteren. In Ethiek passie doet hij dat met het relaas over de barmhartige Samaritaan, een klein verhaal van groot gewicht. Hoewel niet meer dan een regel of twintig lang, is het een van de meest aangehaalde metaforen over naastenliefde en heeft het ook buiten de christelijke kring betekenis als voorbeeldethiek.

Het nieuwswaardige aan de exegese van Burggraeve is dat hij dit bijbelverhaal op zijn kop zet. Van een epos over een altruïstische held brengt hij het terug tot een verhaal over de praktische wijsheid hoe oog in oog met het leed van een ander te handelen. Met zijn interpretatie verschaft Burggraeve de geschiedenis van de barmhartige Samaritaan des te meer herkenbaarheid voor de actualiteit van de vluchtelingencrisis. Daarmee confronteert hij politici die zich beroepen op de joods-christelijke traditie met lastige vragen over hun keuze om een zo hoog mogelijke muur rond het Europese continent op te trekken.

De basis voor zijn exegese is wat hij de ‘ethiek van buitensporigheid’ noemt, de bewuste overdrijvingen in de bijbel die mensen aan het denken moeten zetten. Burggraeve is het eens met de Franse filosoof Bruno Latour dat religie net als kunst en wetenschap een middel is om waardevolle kennis onder de mensen te verspreiden. De bijbel bevat tal van verhalen, vaak in de vorm van een paradox, die een déplacement of ‘ontheemding’ teweeg moeten brengen in ‘denken dat zit vastgeroest’, in de woorden van Jacques Derrida. Ook je linker wang aanbieden als je geslagen wordt, een rover die je halfnaakt laat staan ook de rest van je kledij aanbieden, goed zijn voor je vijand: voor de hand liggend is het niet om je zo te gedragen. Volgens Burggraeve doet Jezus met deze buitensporigheden een beroep op de verbeelding, met het doel beweeglijkheid te brengen in de ethische keuzes die mensen maken.

Burggraeve: ‘Jezus onttrekt zo de ethische orde aan het gevaar van stagnatie en louter formele herhaling. Het is een narratieve provocatie: kijk verder dan je neus lang is.’ Dat is wat Jezus ook met zijn vertelling over de barmhartige Samaritaan voorheeft, blijkt bij nauwkeurige lezing.

‘Een voorkeur op grond van familiale, religieuze of nationale affiniteit is irrelevant voor naastenliefde’

Het verhaal is niet meer dan dit (Lucas 10:25-37 in de Willibrordvertaling): ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Ook een Leviet die voorbijkwam en hem zag, liep in een boog om hem heen. Toen kwam er een Samaritaan langs die op reis was; hij zag hem en was ten diepste met hem begaan. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een herberg, waar hij hem verder verzorgde. De volgende ochtend haalde hij twee denariën te voorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem”, zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.”’

Jezus vertelt het verhaal in een discussie met een wetgeleerde, in reactie op diens vraag: ‘Wie is mijn naaste?’ In de gangbare beeldvorming heeft ‘naaste’ de betekenis van ‘medemens’ en lijdt het geen twijfel dat de man die gewond in de berm ligt de naaste is. Maar dat klopt niet, blijkt bij nadere beschouwing uit de wedervraag die Jezus, als hij zijn verhaal heeft gedaan, aan de wetgeleerde stelt: ‘Wie van de drie – de priester, de Leviet of de Samaritaan - is de naaste van het slachtoffer van de rovers?’

De crux van het verhaal van de barmhartige Samaritaan is dat Jezus mensen oproept zich als naaste te gedragen bij het zien van het leed van een ander. Burggraeve: ‘Zo bezien is naastenliefde radicaal humaan. Je krijgt een verantwoordelijkheid tot handelen als je iemand ziet die in nood verkeert. Je kunt daar alleen aan voorbijgaan door je blik af te wenden of er met een grote boog omheen te lopen, zoals de priester en de Leviet deden. Naastenliefde veroorzaakt een voortdurend onrustige bewogenheid in jou, waardoor je zo over het lot van de ander inzit dat die ander in jou komt te zitten. Het is dan ook geen pretje, naastenliefde.’

Het politieke, actuele belang van de exegese van Burggraeve is dat zij de casuïstiek doorbreekt inzake wie tot de naasten behoren en wie niet. In het publieke en politieke debat over de vluchtelingencrisis speelt dat onderscheid, onderhuids en soms ook openlijk uitgesproken, voortdurend een rol om de grens af te bakenen wie in het Westen welkom is en wie niet.

‘Jezus distantieert zich van de casuïstische argumentatie die degenen wil definiëren op wie de term naaste van toepassing is’, zegt Burggraeve. ‘Hij poneert nadrukkelijk: handel als de naaste van wie in nood verkeert en wees hem nabij. Oog in oog met iemand die lijdt word jij de naaste en hoef je niet te vragen wie jouw naaste is. Een voorkeur op grond van familiale, religieuze of nationale affiniteit is dus irrelevant voor naastenliefde.’

Hij citeert met instemming zijn geestverwant Hans Küng, een Zwitserse theoloog die wegens zijn kritiek op de leerstelligheid van de katholieke kerk voortdurend in aanvaring komt met het Vaticaan. Burggraeve: ‘Het is kenmerkend voor Jezus dat hij de grenzen en vervreemding tussen vrienden en niet-vrienden niet erkent, schreef Küng in zijn boek Christen zijn. Of iemand behoort tot zijn volk of zijn godsdienst is voor hem niet doorslaggevend. Dat is het concrete universalisme van Jezus. Openheid niet alleen voor de medeleden van de eigen sibbe, het eigen ras, de eigen sociale groep, klasse, partij of kerk, maar onbeperkt, zonder begrenzingen, waar die ook opdoemen.’

Hij beklemtoont dat naastenliefde allesbehalve is bedoeld om er een ‘goed gevoel’ aan over te houden. ‘Aardig zijn, er een goed gevoel bij hebben, heeft niets met naastenliefde te maken. Je wordt door het lijden getroffen en erdoor in beweging gezet, ondanks jezelf. En meestal ben je opgelucht als je weer tot jouw orde van de dag kunt overgaan nadat je hebt gedaan wat je moest doen. Die ander mag niet in de steek worden gelaten, je moet iets voor hem ondernemen, maar er hoeft geen relatie te groeien. De Samaritaan vond die kerel in de berm ook helemaal niet aardig; hij ging er geen vriendschap mee aan.’

‘De naastenliefde begint voor mij met de bewuste keuze je eigen weerstanden te overwinnen’

De ethische doorbraak die Jezus met het verhaal van de barmhartige Samaritaan beoogde, zegt Roger Burggraeve, is het keren van het vijanddenken in het oude Israël, waarvan in het Oude Testament menig voorbeeld is te vinden.

‘Ze waren daar nogal van het categoriseren, van het wij en het zij’, zegt hij. ‘In de joodse context gold de naastenliefde in de eerste plaats voor het eigen volk, de geloofsgenoten en de bekeerlingen. Daarnaast onderscheidde men de vreemdelingen, in het bijzonder de mensen die op zoek naar een beter leven oorlogen, armoede of andere misère trachtten te ontvluchten. Ze behoorden weliswaar niet tot het eigen volk, maar voor hen moest Israël toch gastvrij zijn. Men creëerde zelfs speciale wetgeving voor de vreemdelingen en plekken waar zij zich beschermd wisten. Maar men kende ook vijanden, degenen voor wie men moest uitkijken omdat ze het volk bedreigden. De Assyriërs, de Babyloniërs, de Egyptenaren. Voor hen moest men in het geheel niet gastvrij zijn, sterker nog, het haten van de vijanden van het volk gold ten enenmale als een godsdienstige plicht. In deze context stelde de wetgeleerde de vraag aan Jezus wie nu eigenlijk zijn naaste was.’

In zijn Bergrede refereert Jezus aan dat vijanddenken, als hij zijn toehoorders zegt: ‘U hebt gehoord dat er gezegd is: u zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten. Maar ik zeg u: bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor wie u vervolgen.’ (Matteüs 5:43-44). Tegen deze achtergrond is het in de parabel over de Samaritaan niet zonder betekenis dat Jezus de gewonde man langs de kant van de weg als enige niet categoriseert.

‘Iedereen zit in dat verhaal wel in een hokje’, zegt Burggraeve, ‘de priester, de Leviet, de Samaritaan zelf en ook de herbergier. De enige die niet in een categorie is geplaatst is de man die door rovers is uitgeschud en halfdood in de berm achtergelaten. In de vertaling wordt hij “iemand” genoemd, maar in de oorspronkelijke tekst is hij “antropos”, een mens. Hij is de lijdende ander, geen jood of een Palestijn, geen Nederlander of een buitenlander, geen christen of moslim. De radicaliteit in de parabel is dat Jezus het louter categorische denken doorbreekt. Dan is het niet: “Wat is uw paspoort mijnheer? U hebt een Nederlands paspoort, oké. U hebt een Syrisch paspoort, sorry.” De naastenliefde plaatst mensen buiten dat soort categorieën.’

Het korte relaas over de Samaritaan is daarmee ook een van de klassieke verhalen die het principe van universaliteit in de mensenrechten introduceerden. De mensenrechten ontlenen hun objectiviteit aan hun onverschilligheid voor iemands afkomst, geslacht, kleur, godsdienst, nationaliteit. Ook vijandliefde moet een blinde liefde zijn. Burggraeve kan zich goed vinden in de manier waarop rechtsfilosoof Maxim Februari dit principe in de vluchtelingencrisis verwoordde: ‘Om waarden en normen te behouden, hoef je ze alleen maar te belichamen. Dat wil zeggen dat de Europese landen uitvoering geven aan het verdrag dat mensen uit oorlogsgebieden beschermt. Veel meer is voor beschaving niet nodig – de rest is logistiek.’

De parabel over de Samaritaan is ook een prozaïsch verhaal over de logistiek van de hulp aan een ander en de praktische problemen waarop je dan kunt stuiten. Mensen zijn niet tot het onmogelijke gehouden. Oog in oog met het leed van een ander doe je wat je moet doen, binnen de grenzen van het mogelijke.

‘Het ethische principe zelf geeft nog geen antwoord op de vraag hoe je naastenliefde in de praktijk brengt’, licht Burggraeve toe. ‘Kun je alle vluchtelingen opvangen? Zo ja, hoe dan, zo nee, hoe maak je de selectie? De vluchtelingen doen een ethisch appèl op ons en we kunnen hen niet in de steek laten. De vervolgvraag is politiek en sociaal: hoe gaan we dat organiseren? Dan stuiten we op psychologische en sociologische barrières. Het is evident dat een kleine gemeente een acute verdubbeling van het inwonertal door de opvang van vluchtelingen niet aankan. Soms doet men dat af als onwil, of zelfs xenofobie, maar dat doet geen recht aan de mensen die wel willen helpen maar niet weten hoe dat kan.’

In de luttele regels van het verhaal over de Samaritaan komen vergelijkbare dilemma’s en praktische moeilijkheden aan de orde, zegt Burggraeve. ‘De priester, de Leviet noch de Samaritaan, geen van drieën is ’s ochtends op pad gegaan met het voornemen een goede daad te doen. Als ze de dag al met een gebed zijn begonnen, dan zal dat niet hebben geluid: “Lieve Heer, leg een gewonde langs mijn weg”, maar wel: “Laat mijn reis voorspoedig verlopen.” Ze worden desondanks geconfronteerd met een ander. Dat is voor mij het verhaal. Het gaat niet over een soort welwillend heroïsme van iemand die totaal ter beschikking van de ander wil staan, nee, het gaat over drie gewone mensen, met hun eigen leven en hun eigen besognes, welwillend om wat ze doen zo goed mogelijk te doen. En dan valt zonder dat ze daarom hebben gevraagd plotsklaps een ander hun bestaan binnen. Wat een toestand!’

Burggraeve weigert daarom de ontwijkende manoeuvres van de priester en de Leviet te veroordelen. ‘Het is niet zo vreemd dat je een vreemde liever niet zomaar je bestaan ziet binnenkomen. Ik vind de reactie van de Leviet en de priester dus niet per se afkeurenswaardig. De talmoed spreekt niet zonder reden over de praktische problemen die gastvrijheid met zich meebrengt. De vreemdeling in jouw huis maakt je vloermat vuil, verstoort de harmonie en rust, ontregelt je bestaan. Ik begrijp wel dat je dan liever je blik afwendt als iemand in nood verkeert.’

Hij spreekt ook niet louter in afkeurende zin over de weerstand die mensen tegen de komst van vluchtelingen hebben. ‘Het is onzin om te doen alsof het allemaal harmonieus zal verlopen. Door de komst van vluchtelingen verandert de gemeenschap. De mensen zien dat zij maar een beetje rondlopen en niets te doen hebben. Wat zullen de gevolgen zijn van die verveling? Ik vind dat een begrijpelijke zorg. Dat gevoel is niet verkeerd. Je mag er alleen geen nagelhard standpunt van maken en toegeven aan je neiging aan elk leed voorbij te lopen. De naastenliefde begint voor mij niet met edelmoedigheid, bovenmenselijk altruïsme of heroïsme, maar met de bewuste keuze je eigen weerstanden te overwinnen en dus niet in een boogje om de ander heen te lopen.’

‘Een zorgverlener is een gewoon mens, geen held, geen ethische krachtpatser’

Dat doet ook de Samaritaan: ‘Hij komt van zijn rijdier af, gaat naar de man toe en giet olie en wijn over diens wonden. Dat is een vorm van eerste hulp bij ongevallen. Hij doet wat hij moet doen, legt de man op zijn rijdier, brengt hem naar de herberg en verzorgt hem daar verder. Bedenk daarbij dat de herberg geen café is, maar een gasthuis, een voorziening, een publieke dienst waarop de Samaritaan een beroep doet, met een professional in de persoon van de waard. De volgende ochtend betaalt hij de waard twee zilveren munten, meer dan het dagloon van een arbeider, en vraagt hem de verdere zorg voor de gewonde op zich te nemen. Hij draagt de zorgtaak dus over aan de deskundige. Daarna neemt hij de verantwoordelijkheid voor zijn eigen bestaan weer op zich en vervolgt hij zijn reis, om de eigenlijke zaak waarvoor hij onderweg is te regelen. Hij blijft zich ondertussen het lot van de gewonde aantrekken, want hij belooft de waard op zijn terugreis nog even langs te komen om te kijken of hij moet bijbetalen.’

Burggraeve concludeert dat in die luttele regels in de bijbel behalve een uitgewerkte ethiek ook een schat aan nuttige kennis staat. ‘Men vergeet vaak dat het verhaal over de Samaritaan ook gewoon erg realistisch is. Vooral christenen als de methodisten in Amerika hebben de neiging van de Samaritaan de verpersoonlijking van Christus te maken, een absolute heilige, een totaal edelmoedig mens, maar dat blijkt nergens uit. De Samaritaan zocht een compromis tussen de zorg voor zichzelf en de zorg voor de ander, rekening houdend met de omstandigheden. Het verhaal geeft bijvoorbeeld geen antwoord op de vraag wat te doen als hij een tweede gewonde in de berm zou hebben aangetroffen. Hij had maar één rijdier. Zou hij dan hebben moeten zeggen: “Ik heb u een eind meegenomen, ik laad u nu af om de volgende gewonde op te pakken”? Dus dit verhaal is echt geen totaalverhaal dat alle problemen oplost.’

De relativering van het menselijk kunnen waartoe de vertelling over de Samaritaan oproept zat bij Burggraeve in het achterhoofd toen hij met zijn collega-theoloog Linus Vanlaere het boek Gekkenwerk schreef. Ze zetten zich daarin af tegen de prestatiedruk die onder invloed van de marktwerking op de werknemers in de zorg wordt gezet. Behalve op rendement is het hele systeem van regels, protocollen en bureaucratische controlemechanismen volgens hen gegrondvest op een irreëel streven naar volmaaktheid.

‘Zorgverleners worden enorm op de punt gezet’, zegt Burggraeve. ‘Ze moeten bijna een soort supermensen zijn, met een totaal positieve gezindheid tegenover de ander. Voor ons boekje hebben we bij hen doorgevraagd over hun werkelijke gevoelens. En die zijn niet louter positief. Antipathie komt voor, bijvoorbeeld als je telkens weer die man moet verschonen die zijn water niet goed ophoudt en ondertussen op je scheldt. Wat moet je nu met die gevoelens waarvan je te horen krijgt dat je ze niet mag hebben?’

In het streven naar de volmaakte zorgverlening geldt ook hypocrisie als een ondeugd. ‘In de wereld van de consultants en de managementadviseurs is personal branding in de mode, professionele authenticiteit. Men moet eerlijk zijn, transparant. We hebben aan zorgverleners gevraagd aan te tekenen hoe vaak zij op een werkdag hypocriet zijn, niet helemaal de waarheid zeggen, een schouderklopje geven dat ze niet menen. Het gebeurt nog veel vaker dan je van tevoren vermoedt. Waarom? Omdat die kleine hypocrisie nuttig kan zijn om de relatie met de zorgbehoevende niet te vertroebelen. Als hij of zij de waarheid niet aankan. Is hypocrisie dus altijd verkeerd? Nee, er zijn vormen van hypocrisie die juist kunnen helpen om een goede verhouding op te bouwen.’

Om deze reden hebben Burggraeve en Vanlaere hun boek de ondertitel Kleine ondeugden voor zorgdragers gegeven. ‘We hadden er eerst zeven, maar we wilden ook zelf de schijn van volmaaktheid vermijden, dus hebben we er zes van gemaakt. Luiheid is er ook een. De ondeugd die het management in de zorg het minst leuk vindt. Luiheid mag niet. Men moet hard werken, druk bezig zijn. In werkelijkheid kan een bescheiden vorm van luiheid juist goed helpen bij het onthaasten. Luiheid is anticiperen op moe worden, dus waarom zou deze kleine ondeugd altijd verkeerd zijn? Een zorgverlener is een gewoon mens, geen held, geen ethische krachtpatser; en bij een gewoon mens horen kleine ondeugden. Vandaar het succes van dat boekje. De zorgverleners vinden het fantastisch.’

Bij de uitvaart van de christen-democratische oud-politicus Willem Aantjes formuleerde zijn dominee, de remonstrant Alleke Wieringa, een eenvoudige moraal: ‘Leef zo, dat je een humaan verhaal achterlaat.’ Op die manier krijgt God volgens haar ‘handen en voeten’ op aarde.

Burggraeve associeert deze levensles met de zeven werken van barmhartigheid, de praktische vormen van naastenliefde in de bijbel: ‘Jezus belooft een ieder de hemel die de hongerigen heeft gevoed, de dorstigen te drinken gegeven, de vreemdeling onthaald, de naakte gekleed, de zieken verzorgd en de gevangenen bezocht. Zes werken van barmhartigheid, opgesomd in Matteüs 25. Het zevende staat in Tobit, het verhaal over de Israëliet die in zijn ballingsoord Nineve met gevaar voor eigen leven de lichamen van volksgenoten, vermoord door het regime, na het ondergaan van de zon begraaft.’

Dat verhaal doet Roger Burggraeve denken aan de aanslagen op 13 november in Parijs. ‘Heb je die beelden gezien?’ vraagt hij. ‘Zoveel mensen lagen daar dood op straat doordat ze niet wisten te ontkomen aan de kogelregen bij die cafés. En dan zie je hoe Parijzenaars vanuit hun huizen, vier, vijf hoog, dekens en lakens naar beneden werpen, om de doden te bedekken. Dat is het ultieme werk van barmhartigheid. Ik zal dat nooit meer vergeten. Dekens en lakens over de dode werpen om hem te bedekken is het laatste wat je voor een mens kunt doen. Je laat hem na zijn sterven niet aan zijn lot over, alleen, in de naaktheid van zijn dood zijn.’


Beeld: Rijksmuseum Amsterdam