
Een meisje in een blauw poloshirt en met een hoofddoek schuift na een klop op de deur even de directiekamer binnen. Ze verzorgt de koffie, komt de prullenbak legen en vraagt of er nog meer rommeltjes zijn. ‘Leerlingen uit het praktijkonderwijs lopen intern stage, voor hen is dat een sociaal veilige omgeving’, licht Hans Huizer, algemeen directeur van de Johan de Witt Scholengroep, de bedrijvigheid van het meisje toe. Huizer is een rijzige man met een grijzend baardje, in spijkerbroek met daarboven een zwart jasje – prototype leraar. In die functie begon hij ruim veertig jaar geleden zijn loopbaan, inmiddels leidt hij sinds tien jaar de Johan de Witt Scholengroep: vijf gebouwen die verspreid liggen in het centrum van Den Haag, het Laakkwartier en de Schilderswijk – achterstandswijken waar de bevolking grotendeels een niet-westerse migratieachtergrond heeft en sociale mobiliteit nog geldt als een grote uitdaging. Vroeger waren het vijf losse middelbare scholen voor vmbo en vwo; zij opereren nu onder één vlag, met één huisstijl voor de informatie en communicatie in cyclaamrood en overal dezelfde regels en onderwijsprincipes.
De uniformiteit komt voort uit een cultuuromslag die hier in de afgelopen tien jaar heeft plaatsgevonden. Je kunt gerust stellen dat het een succesverhaal is: een probleemschool ging door een nieuwe aanpak zo goed scoren dat ze uiteindelijk het predicaat ‘excellent’ verwierf. Daarmee is het een schoolvoorbeeld voor andere ‘zwarte’ scholen waar relschoppers de dienst uitmaken.
Hoe dat kan? Huizer ging aan de slag onder het adagium ‘rust, reinheid en regelmaat’, de drie klassieke opvoedregels waar hij zelf nog mee is opgegroeid, en met als uitgangspunt dat je deze leerlingen serieus neemt. Het klinkt logisch, maar het roer moest in de directiekamer wel eerst drastisch om. Niet zozeer bevlogen, eerder puur zakelijk vertelt hij in zijn werkkamer over zijn ‘missie’, geflankeerd door Anne Segeren, plaatsvervangend directeur van de scholengroep.
Toen Huizer in 2010 werd gevraagd algemeen directeur te worden, nadat hij elf jaar directeur bedrijfsvoering was geweest, lag er een zware opdracht op zijn bord: reorganiseren. Dat was hard nodig, want de school stond bekend als een zwarte school waar altijd heibel was. Het aantal leerlingen liep dan ook fors terug, van 2400 naar 1900. ‘Je ging naar de Johan de Witt Scholengroep als je wat mankeerde, iedereen kende de school van naam, maar niemand wilde er heen. Bij de controle van de Onderwijsinspectie kwam naar buiten dat een aantal opleidingen niet op orde was. Schaalvergroting en resultaatonderwijs, dat waren de eisen. Ik eiste op mijn beurt carte blanche. Ik kreeg daarin steun van het bestuur van VO Haaglanden.’
Hij kon zijn borst natmaken, want eerst moesten er door het krimpend aantal leerlingen docenten uit. ‘Dertig fte’s schrappen, dat kost veel tijd en energie. Ik heb vijftig personeelsgesprekken gevoerd en toen zeker geen vrienden gemaakt. Maar het móest voor het behoud van de organisatie als geheel. En de beeldvorming, die bepaald niet onrealistisch was, moesten we ombuigen zodat we weer konden groeien.’
H et bleek een strijd tegen een hardnekkige attitude waar het onderwijs in multiculturele wijken eind jaren negentig van doortrokken was. Huizer: ‘Ik hoorde om me heen: “O jee, achterstandskinderen, wat zijn ze allemaal zielig.” Ik heb goede contacten in de Schilderswijk, en kwam wel eens in buurthuis De Mussen waar ik mensen dan hoorde vragen aan de buurtbewoners: “Wat kunnen we nu voor jullie doen om jullie te helpen?” Dat beeld uit de maatschappij kwam bij ons binnen, het zat door de hele organisatie heen.’
Ondertussen werd de problematiek niet benoemd. Het was in de periode dat op het Terra College, een andere grote middelbare school in een Haagse achterstandswijk, op een ochtend een conrector in de kantine werd doodgeschoten door een leerling. Huizer heeft hem gekend, Hans van Wieren. ‘Ook bij ons was er fysiek geweld, bedreigingen. Het werd allemaal weggestopt. Na een goed gesprek ging de leerling de klas weer in en begon het gedonder gewoon opnieuw. Ik zei: “Niet doen, punt.” Het zijn géén zielige kinderen en ze komen hier voor onderwijs. Onze kerntaak is lesgeven, en geen zorg bieden. Die houding is nu veranderd, door heel Nederland, en dat is maar goed ook. Mensen zijn meer zichzelf gaan helpen. Geef ze een goed diploma mee, leer ze goed Nederlands zodat ze hun eigen sollicitatiebrief foutloos kunnen schrijven. Stel eisen aan ze, ze bloeien ervan op.’
Anne Segeren, die in die tijd locatiedirecteur van de mavo, havo en het vwo op de Glasblazerslaan was, herkent die sfeer. ‘Het was pamperen, en niet diplomagericht. Mensen die hier kwamen solliciteren zeiden dat ze de kinderen graag wilden helpen, waarop wij zeiden: “Je komt hier niet om de wereld te redden.” Dat is niet onze taak en daar zijn we niet voor opgeleid.’
Ombuigen betekende niet dat er een drilschool van werd gemaakt – integendeel. Er kwam een andere grondhouding en die ging gepaard met een pakket regels en afspraken. Petjes de héle school uit, de hoofddoek mocht blijven. De oude kluisjes verdwenen uit de aula. Segeren: ‘Kinderen zeiden namelijk op maandag dat zij hun huiswerk niet hadden gemaakt, omdat hun boeken in het weekend in hun kluisje lagen. De boeken moesten voortaan in een echte tas, zoals een rugzak. Een damestasje mag ook, maar wel met een rits. Een boekenpakket kost 350 euro, dat krijg je voor niks en daar ben je netjes op.’
Gaat de bel, dan is het meteen rustig. Iedereen is verantwoordelijk voor de leefomgeving, er mag na de pauze niks meer liggen aan bakjes, zakjes, propjes of blikjes. Segeren: ‘Respect voor de ruimte waarin je verkeert is psychologisch belangrijk.’ Huizer vult aan: ‘Chaos geeft chaos. Zorg ervoor dat de school schoon is. We hebben hier overal camera’s dus niemand kan er mee wegkomen. Geeft ze ook een veilig gevoel, hoor ik van leerlingen.’
Alle conciërges hebben de training ‘pedagogische conciërge’ gedaan. Er kwamen veiligheidsmedewerkers die samen met de conciërge tijdens de pauzes toezicht houden. Niet meer de docenten, want die hebben een zware baan en moeten zich tijdens de pauze kunnen ontspannen. Leerlingen mogen als ze pauze of een tussenuur hebben het gebouw niet verlaten, de straat op waar verleidingen lokken. Overal hangt aan de muur een bord met de regels: respect, niet over de streep en aanspreekbaar zijn. Die waren er vroeger ook al, maar ze hadden weinig effect. De vierde regel – we gebruiken geen geweld meer – kon worden geschrapt. Segeren: ‘Leerlingen zeiden zelf “Doe maar weg, dat is hier toch niet meer.” Geweldig natuurlijk.’
Hoe het hier vroeger was? ‘Onrustig. De gebouwen zelf hielpen ook niet mee, die waren vreselijk, maar de architect vond ze geweldig’, zegt Huizer. Het gebouw op de Hooftskade ging volledig op de schop.
En er deden rituelen de intrede. Elke ochtend bij binnenkomst staat iemand van de directie bij de voordeur om leerlingen een hand te geven en om elkaar goedemorgen te wensen. Zo nodig worden de leerlingen gecorrigeerd op bijvoorbeeld hun kleding. ‘Als leerlingen op slippers komen dan zeg ik: “Ga je naar het strand?” Dan gaan ze lachen, het is net hoe je het brengt’, zegt Huizer. En elke dag gaat de hele school, inclusief docenten en medewerkers, om klokke half 11 twintig minuten lezen. ‘Onze kinderen hebben een leesachterstand en moeten kilometers maken, dat is het idee. Van lieverlee vinden ze lezen leuk, in plaats van alleen maar op de telefoon snuffelen’, zegt Segeren. In de klas zijn de telefoons uiteraard uit.

Duidelijkheid en eenvormigheid, daar gedijt deze gemêleerde groep uit de onderstroom van de samenleving onder, is hun overtuiging en ervaring. ‘Ze moeten zich al met zoveel bezighouden, ook is de thuissituatie niet altijd optimaal. Dus moet het op school gestructureerd en rustig zijn, zodat ze alle aandacht op het leren kunnen richten. Hun toekomst begint bij een diploma. Zeker, iedereen heeft zijn verhaal, daar wordt ook goed naar geluisterd. Een mentor heeft vijf klokuren per week om er iets mee te doen. Aandacht geven, helpen bij studievaardigheden en loopbaanoriëntatie. Dat is dus iets anders dan zorg bieden’, zegt Huizer.
Beiden hebben ze een heldere visie op de rol van onderwijs: het moet zo optimaal mogelijk kansen creëren voor later, maar de leerling moet het wel zélf doen en willen. Segeren heeft de lerarenopleiding met als hoofdvakken biologie en scheikunde gevolgd en was naast haar studie in het zuiden van Nederland tophockeyer. Ze weet dus hoe je moet afzien om iets te bereiken.
Huizer komt van ‘het veen’, het Haagse Laakkwartier. ‘Dat was een koperen-knopenbuurt, nu is dat veranderd. Er wonen voornamelijk migranten en Oost-Europese seizoensarbeiders, die tegen hoge huurprijzen in krappe kamers wonen. Aan hun verborgen leed verdienen projectontwikkelaars en huisjesmelkers bakken geld. Ik heb een mooie jeugd gehad. Mijn vader was postbode, hoofd bestellingen. Hij was een slimme man, maar had vanwege de oorlog alleen lagere school. Tegen mij zei hij: “Je kunt alles bereiken, als je de kansen grijpt.”’
Het aloude verheffingsideaal had voor de zoon van de postbode in elk geval nog betekenis. Na de pedagogische academie met een hoofdakte belandde hij in het buitengewoon onderwijs voor moeilijk lerende kinderen. Hij richtte daarna een stagebureau voor het praktijkonderwijs op, en kwam zo in contact met de Johan de Witt Scholengroep. In zijn vrije tijd studeerde hij mo orthopedagogiek waar hij een manier van kijken en denken leerde die zijn pedagogische beleid als directeur mede heeft bepaald. Er was volgens hem meer nodig dan een decaan met foldertjes die verwijzen naar de eerstelijnszorg of de psycholoog. Er zijn nu vijf orthopedagogen in dienst en er is een commissie leerlingenzorg.
‘Is er iets met een leerling aan de hand, dan gaan we zijn gedrag in de lessen observeren en vervolgens bepalen wat er moet gebeuren. Vroeger was het: het kind heeft een probleem, de ouders erbij halen en externe hulpverlening inschakelen. Nu zeggen we tegen de ouders: “Wat gaat u eraan doen?” Dan zie je vaak dat ze handelingsverlegen zijn, en dan kunnen wij hen helpen bij een oplossing. Maar ze moeten het wel zelf doen. Een maatschappelijk werker, een psycholoog – die willen we niet de school in halen’, zegt Huizer.
En ja, daar kregen ze veel kritiek op. Praten was goed voor een kind en de school zou geen zorg bieden. ‘Wij zien dat anders: de school is er primair voor onderwijs en om er lekker te chillen. Niet urenlang op een kamertje praten, de lessen gaan altijd voor. Ik vind het allemaal logisch, ik heb altijd zo gedacht, ik ben zo opgevoed. Gebruik je gezonde verstand, en dat kun je verder met wetenschappelijk onderzoek onderbouwen. Ik zit nu 43 jaar in het onderwijs, je moet nooit achter nieuwe theorieën aan marcheren.’
We wandelen door de school. Op een groot bord in de gang van de personeelskamers zijn de roosters van de docenten en activiteiten met stift in een schema geschreven. Het is grote pauze, en inderdaad zie je in de aula een aantal mannen in grijze bedrijfskleding onopvallend tussen de kwetterende kinderen surveilleren. Als de bel gaat wordt een groep treuzelende meisjes gemaand op te schieten. Aan de achterzijde verlaten we het gebouw richting het fietsenhok en rijden op de fiets door de lange straten van de Schilderwijk naar de kunstcampus. Een nieuw gebouw met op de eerste verdieping de lokalen. Die hebben glazen wanden zodat je vanaf de gang de lessen kunt zien.
Muziek dendert uit een lokaal waar een groep onder leiding van een dansdocent pakje streetdance leert. Meisjes en jongens door elkaar en zo te zien van diverse afkomst en van alle leeftijden. Er zijn enorme lengteverschillen. Een klein zwart jongetje pakt meteen de nieuwe bewegingen op, daarnaast staat een lange slungel met rood haar die geconcentreerd zijn best doet het allemaal te volgen. De zon valt over de bewegende lichamen, ze lachen als ze alles in slow motion moeten doen. ‘Maak gebruik van je lichaam’, roept de docent. ‘Handen, knieën, voeten – alles beweegt mee.’ >
Bij de les theater praten kinderen uit de onderbouw naar aanleiding van de voorstelling Snowflake in een kring verder over de thema’s cyberpesten, manipulatie en ‘over je grenzen heen gaan’. De vraag van de docent is of de voorstelling hen aan het denken heeft gezet. ‘Nou’, zegt een meisje, ‘ik heb nog nooit zoveel vieze woorden in een korte tijd gehoord’. Een ander meisje zegt dat ze nooit eerder naar een voorstelling is geweest en het leuk vond. Een jongen mag een vraag voor de groep verzinnen en zegt na even nadenken: ‘Het is gericht aan de meisjes: vonden jullie de mannen lekker?’ Luid gebulder. Een serieuze vraag van de docent: ‘Wie heeft er wel eens een geheim doorverteld?’ Dat heeft iedereen wel eens gedaan. Het idee van deze les is dat je vanuit theater praat over de samenleving en je eigen dilemma’s, legt Mechteld van Dijk, coördinator kunstonderwijs, later uit.
In het lokaal ernaast hangt een zweterige atmosfeer, de les handvaardigheid loopt op z’n einde. Jade Hulscher, docent beeldend, roept de kinderen op tot opruimen, maar het is een chaos van lopen en duwen. Een jongen zet een nijptang voor de grap in de vinger van een meisje. Hulscher zegt als iedereen weg is: ‘Het is lastig om die vrijheid te geven, dat het niet ontaardt. Wat de bedoeling is van kunstonderwijs is dat ze leren hun eigen kaders los te laten en die durven te bevragen. Wat ik ze wil meegeven is het vermogen om te spelen, om vrij te denken. Leren kijken. Dat gaat soms verrassend makkelijk. Ik was een keer in het Haagse Gemeentemuseum met een groep kinderen, van wie degenen met een Afrikaanse afkomst een abstract werk van Piet Mondriaan direct mooi vonden. Al die kleuren, het raakte ze.’
Net als bij dansles is bij het vak film ‘een schakelklas’ aan het werk. Dat is een bijzonder gezelschap: asielkinderen die analfabeet zijn omdat ze nooit naar school zijn geweest, kinderen die opgegroeid zijn met een ander alfabet of kinderen van Poolse seizoensarbeiders die nog geen woord Nederlands spreken. Vandaag vertonen ze de animatiefilmpjes die ze in eerdere lessen in elkaar hebben gezet. Een kort verhaaltje met een aantal karakters. Na afloop van elk filmpje wordt er geklapt en gejuicht. In de volgende lessen komen er geluid en stemmetjes bij – de techniek pakken ze snel op.
Caroline de Nerée, docent film, zegt later in de kantine dat het niveauverschil groot is. ‘Sommige kinderen zijn door hun achtergrond bijvoorbeeld onderontwikkeld in hun motoriek, wat je kunt zien tijdens knippen, plakken en kleien.’ Wat ze hen wil meegeven? ‘Hen comfortabel maken, een soepele overgang naar de maatschappij. Soms is iemand verdrietig en daar is ons programma een goede uitingsweg voor. Er zit veel achter deze kinderen, sommigen wachten al lang op een asielstatus en zijn onzeker over hun toekomst.’

De Internationale Schakelklas (ISK) heeft een bijzondere plek in de school. Er zijn op dit moment zo’n 350 leerlingen die van buitenaf komen. Er is continu instroom, zo’n zeven per week. Op dit systeem is een nieuwe aanpak losgelaten, vertelt Huizer tijdens ons gesprek in zijn kamer. ‘Na een intakegesprek bepalen we welk niveau iemand heeft, of in potentie heeft, om te kijken in welke klas ze later geplaatst kunnen worden. Schakelklassen zijn altijd kleine groepen, zeventien leerlingen tegenover een normale klas van dertig. Voor ieder schakelkind krijg je fiks extra geld. Vroeger hield je een kind standaard twee jaar in die klas, want dat leverde geld op. Nu kijken we scherper naar wat iemand kan. Gemiddeld gaan ze na zo’n tien à elf maanden naar de reguliere opleidingen. Vluchtelingenkinderen zijn gedwongen hun leven hier op te bouwen en ze komen voor de kansen. Wij eisen dat ze Nederlands met elkaar praten. Dat geldt in het hele gebouw; als we met elkaar zijn spreekt niemand in de moedertaal. Geen Turks, geen Marokkaans of wat dan ook.’
Aan de schakelklas geven ze ook lessen burgerschap. Maar het zit eigenlijk in alles, zegt Segeren. ‘In sport, kunst, in onze projecten netwerk verbreden, stage lopen – het gaat om reflectie op jezelf en de maatschappij.’
Daarom zijn kunstvakken zo belangrijk – altijd, maar vooral op deze school. ‘Je kunt ongelooflijk veel uit de kinderen halen’, zegt Mechteld van Dijk, coördinator kunstonderwijs. ‘Wat tof is: nieuwkomers worden hier ondergedompeld in cultuur en maken zelf de connectie met de stad. Ik zeg tegen hen: “Het staat ook voor jullie ter beschikking, musea, ga het ontdekken.” We houden ons niet echt bezig met hun achtergrond, maar het kan wel opeens naar boven komen. Het veilige voor hen is dat het in een spelsituatie is waar hun emoties worden aangesproken. Maar het is géén creatieve therapie.’
En ook hier veranderde veel in de aanpak. Huizer vertelt daarover: ‘Als de onderbouw het Gemeentemuseum bezocht, kreeg ik een telefoontje dat het weer eens een puinzooi was geworden. Daar zijn we mee opgehouden en we besloten de kunstcampus te bouwen. De onderbouw gaat niet meer naar kunstinstellingen in de stad, de bovenbouw wel. Die zijn daar oud genoeg voor.’
Maarten Hamel ontwikkelde het beleidsplan cultuureducatie voor de kunstcampus. Van oorsprong is hij muziekleraar, rond 2000 ging die functie docent culturele en kunstzinnige vorming (ckv) heten. Hij baseerde het plan onder meer op bestaande concepten zoals ‘de cultuurinstelling als klaslokaal’ en het model van authentiek leren. Er werden convenanten gesloten met kunstinstellingen, waarvan er veel zijn in Den Haag. ‘Ook het kunstonderwijs is met de tijd mee gegaan, maar in de kern is het hetzelfde: buiten kaders denken. Er kan niet genoeg een beroep worden gedaan op de verbeeldingskracht. Leren zich te uiten is voor alle pubers belangrijk.’
Hij noemt de jongen met het rode haar, die we net zagen dansen in de klas. ‘Van nature heeft hij er duidelijk geen geneigdheid toe, maar hij ging over zijn eigen grenzen van verlegenheid heen. Hij voelde zich kennelijk vrij.’
Ons gesprek wordt even onderbroken door de komst van een boom van een jongen met een vaag verhaal over een lastige oom die ‘iets’ van de school vindt. Hamel luistert en zegt dan: ‘Vertel dat later nog maar eens, en dan wat duidelijker graag.’ Als de jongen weer weg is, zegt Hamel: ‘We lagen onder de loep van de inspectie, we kregen een onvoldoende. Bij ckv waren we op dat moment al onze koers aan het wijzigen: kunstonderwijs moet niet vrijblijvend zijn, maar resultaatgericht. Vroeger ging het altijd om het proces.’
Vanaf 2012 ging het beter met de school, de groei zat er weer in – van 1250 naar 1900 leerlingen. Twee jaar later werd na een bouwkundige renovatie locatie Hooftskade heropend en kreeg de scholengroep als kwalificatie een voldoende, een groene kaart om door te gaan op deze weg. En nog weer twee later de kwalificatie ‘excellente school’. Het is een school waar al jaren, ook toen het nog slecht ging, premier Rutte elke donderdagochtend les geeft. Huizer zegt daar alleen over: ‘Hij komt altijd, slaat nooit een keer over.’ Ze hebben de afspraak om er niets naar de buitenwereld over los te laten.
Een succesverhaal, zeker. Maar Huizer maakt zich zorgen over de verharding in de maatschappij die invloed heeft op de beeldvorming van de kinderen van zijn school. ‘Als er ergens in Nederland een steekpartij op een school is geweest, worden wij gebeld om commentaar, “want dat zullen jullie ook wel vaak meemaken in de wijk”.’
‘Onze doelgroep maakt zich er niet druk om’, zegt Segeren. ‘Wat ik wel schrijnend vind, is als ik een meisje hoor zeggen: “Ik kan toch niks met mijn diploma.” Wij geven een goed diploma mee, maar er wordt negatief naar deze doelgroep gekeken. Daar staan genoeg positieve dingen tegenover. Er gaan nu bijvoorbeeld drie leerlingen na hun eindexamen naar de TU Twente.’
Bij de diploma-uitreiking krijgen ze een mooie pen met daarin hun naam gegraveerd. Huizer: ‘Het is maar iets kleins, een herinnering aan hun schooljaren die ze meenemen naar hun volgende stap.’