Julie Myerson met haar kinderen Jake (l), Chloe en Raphael. 2004 © Zoe Norfolk / Camera Press / ANP

Een moeder praat tegen haar dochter. Dit is de eerste zin, in mijn lekenvertaling: ‘Er is een avond, ik denk dat het midden juni is, dat we je in huis opsluiten.’ Alles is van meet af aan aanwezig: de intieme toon, de gelatenheid waarmee iets extreems wordt verteld, de onbepaaldheid van tijd waardoor alles nú is. De enorme kracht waarmee Julie Myerson me haar nieuwe roman in zoog, doet me er van de weeromstuit bij tweede lezing technischer naar kijken. Wat vertelt ze precies? Hoe volgt alles elkaar op? En, banaler: is dit allemaal ‘echt’ gebeurd?

Die laatste vraag komt niet helemaal uit het niets: Myerson heeft tien romans op haar naam staan en ook een aantal non-fictiewerken. Een vreemd soort ophef veroorzaakte ze toen zij de schrijfster bleek te zijn van een populaire, anonieme column in The Guardian, jaren geleden, die gebundeld werden in Living With Teenagers. Ze stopte met de column toen haar kinderen zichzelf begonnen te herkennen in die verhalen en ze wel móest toegeven dat zij de auteur was nadat ze het aanvankelijk had ontkend.

Met haar oudste zoon, destijds zeventien of achttien, ontstond pas echt een groot conflict toen ze de memoires The Lost Child: A Mother’s Story publiceerde. Een dubbelvertelling, waarin de schrijfster onderzoek doet naar een jonge, verdwenen kunstenares en tegelijkertijd rouwt om haar zoon wiens drugsverslaving haar gezin ontwricht. Myerson, een relatief bekende verschijning in Engeland vanwege haar geregelde optredens destijds als criticus in het bbc-programma Newsnight Review, werd bij de ontvangst van dit boek als een verraadster gezien van de intimiteit van het gezinsleven en als een slechte moeder. Net zoals Rachel Cusk overkwam toen ze over domesticale aangelegenheden schreef, waren het vooral vrouwelijke publicisten die dit niet aankonden en moreel verontwaardigd waren. De zaak werd er erger op toen Myersons zoon zich in het openbaar ging beklagen – hij liet zich tegen betaling interviewen – dat zijn moeder zijn privacy had geschonden en over zijn rug heen geld aan hem verdiende.

Dertien jaar later ligt er deze roman met de heroïsche titel Nonfiction. Je kunt er flauw over doen: de zoon is een dochter geworden, enig kind bovendien, terwijl Myerson moeder van drie is. Je verdraait wat feitelijke gegevens en zet er roman op. Easy does it. Maar niets is makkelijk in deze roman. De romanvorm is noodzakelijk om een pijnlijk verhaal tot in alle finesses te verkennen, zo lijkt het.

In de haar kenmerkende bedachtzame, precieze stijl schrijft Myerson over ouders die hun kind zien wegglijden. Ik probeer het algemener te verwoorden dan dat het ‘slechts’ zou gaan om de geschiedenis van een drugsverslaving, omdat het meer dan dat is. Nonfiction gaat over ouderliefde; het is een meditatie over veiligheid en vertrouwen, hoop en vernietiging. De confrontatie met haar dochter voert de verteller terug naar haar eigen strijd met haar moeder, door wie ze gevangen wordt gehouden in een getroebleerde afhankelijkheid. Omdat de verteller haar rol als moeder, dochter, echtgenote en schrijver onderzoekt, is het ook een bespiegeling over egoïsme en creativiteit, en de grenzen aan het schrijverschap. En dan is er de onvermijdelijke schuldvraag.

Tussen al deze kwesties meandert Myerson alsof ze aan het improviseren is, ze schrijft alsof alles haar net te binnen valt, er steeds iets is wat toevallig net nu haar aandacht vraagt. Onder de schijn van gemak gaat een intens en hecht bouwwerk schuil, gestut door de bewegingen van de verslaafde dochter.

Aan het begin van de roman, die in z’n geheel is geschreven als een brief aan de dochter die naamloos blijft, is de dochter een paar weken thuis opdat ze voorbereid kan worden om naar een afkickkliniek te gaan. Iedere ochtend vroeg wordt ze wakker gemaakt door haar moeder om samen naar de apotheek te gaan, zich te vervoegen in de rij met andere zieken en verslaafden en haar portie medicijnen ter plekke in te nemen. Veel later in de roman zal de verteller in haar eentje naar de apotheek gaan om de medewerkers aldaar te bedanken voor hun vriendelijkheid en menselijkheid, hun geduld ook, ‘a gentle look in someone’s eye’. De baas van de apotheek zegt haar dan iets wat haar tranen in de ogen doet krijgen, zowel op dat moment als lang erna: dat ze een goeie moeder is. En dat haar dochter maar boft met zo’n moeder. De verteller denkt er ondertussen het hare van: dat ze een heel slechte moeder is, eentje die haar kind heeft verwaarloosd, die egoïstisch is, bang en chaotisch. Iemand die jarenlang bezig is geweest haar eigen zin na te jagen.

In het leven kan een weids uitzicht van pas komen, in fictie niet

Het zijn niet de pijnlijkste passages in de roman, maar ze komen in de buurt. De vader gaat op een zesweekse cursus om te kunnen stoppen met het eindeloze herkauwen en herbeleven van gebeurtenissen die toch hun beslag al hebben gekregen, en probeert zijn vrouw ook zo ver te krijgen dat ze dit doet. Sinds hij die cursus deed, kan hij het gepieker terugbrengen tot tien minuten per dag. En hij slaapt weer. Ze schrijft zich na zijn aandringen in, om zich op het laatst toch weer terug te trekken. Waarom? Simpel: ze weet niet wie ze is zonder haar zelfkastijding.

Het is ook haar man die haar vertelt dat haar moeder een bully is, iemand bij wie niets te halen is. Iemand die er genoegen in schept als het slecht met haar dochter gaat, zoekt naar tekenen daarvan. Als ze zich op een zeldzaam onbewaakt, want wanhopig moment laat gaan tegenover haar moeder, haar vertelt van haar angst dat haar dochter ergens ligt te sterven, zo lang al heeft ze niets van haar gehoord, laat haar moeder haar huilen zonder zelf een krimp te geven. Pas later begrijpt ze dat op dat moment haar dochter bij haar oma bivakkeerde.

Myerson schrijft aangrijpend zacht en mooi over de dochter die ze ooit dacht te kennen. Die ze op een dag toevallig vanuit een bus ziet lopen op straat, oortjes in, sigaret tussen de vingers. Mijn dochter rookt, is het eerste schrikwekkende besef. En ze lijkt er intens tevreden mee. Vijftien is ze dan. Later is er een vriend van vroeger die hen waarschuwt. De vader tegen zijn vrouw: heb je enig idee hoelang ze al gebruikt?

Ik reik mijn handen naar je uit, schrijft Myerson. Sla mijn armen om je heen, voel je smalle ribbenkast, je botten bewegen en kraken als die van een babyvogeltje. Op een indirecte manier laat ze doorschemeren hoe vrolijk, lief en gelukkig haar dochter vroeger was. En hoe naïef ze lange tijd was toen ze nog niet wist wat er aan de hand was. Gewoon haar dinertjes had, haar feestjes, vakanties, en niet eerder naar huis kwam als haar dochter haar opbelde met een vreemde stem.

Op een dag zal ik je vertellen wie ik ben, schrijft ze. Zal ik je laten weten wat voor een persoon je moeder echt is. Je zal dan volwassen zijn, misschien heb je zelf kinderen, en we hebben een intiem gesprek over jongens of mannen of relaties of wat het ook is waar moeders en dochters over praten en ik zal kijken naar je lieve open gezicht en ik zal denken dat dit misschien het moment is om je te laten weten dat ik niet ben wie je denkt dat ik ben, dat ik slechte beslissingen heb genomen in mijn leven en bijna alles heb vernietigd waar ik het meest om geef, alles voor een klein beetje aandacht en plezier.

De bekentenis die de verteller wil doen ontvouwt zich langzaam, en in horten en stoten. Het is een oud pad dat Myerson hier op gaat, geplaveid door het schuldgevoel van de getrouwde vrouw die een affaire had en denkt daarvoor te moeten boeten. Tegelijkertijd maakt ze haar avontuur opnieuw menselijk, en licht, als een mogelijkheid om haar jongere zelf terug te kunnen krijgen, met alle kansen en mogelijkheden nog voor zich.

Nonfiction is een spectaculair samenspel van ‘waarlijk’ aandoende verhaallijnen, bijeengehouden door de noodzaak waarmee de schrijfster ze aan het papier toevertrouwt. Aan de aspirant schrijfster die ze begeleidt bij haar eerste manuscript geeft ze het schrijfadvies: ‘Limit your gaze, leave things out.’ In het leven kan een weids uitzicht van pas komen, zo houdt ze haar studente voor, in fictie niet. En onthoud dat je niet alles hoeft te verklaren – niet aan de lezer, niet eens aan jezelf. Zelf heeft ze lang geleden bedacht dat de enige reden waarom ze schrijft is om uit te vinden wat ze zal zeggen.

En zo kan het gebeuren dat ook de monsterlijke moeder een zachte inkleuring krijgt, gezien de jeugd die zijzelf met zich meetorst. Haar broer moet ze beloven nooit over haar te zullen schrijven. Natuurlijk niet, zegt ze. Geen haar op mijn hoofd. Maar dat was toen. Op een literair avondje rijst de kwestie of het klopt, dat mannelijke schrijvers hun verbeelding inzetten terwijl vrouwen over hun eigen leven schrijven.

Aan het eind van haar ‘brief’ moet de verteller concluderen dat haar moeder altijd gelijk had over haar. Schrijvers kennen geen grenzen. ‘Nothing stops them.’ Ze schrijven het allemaal op. Zelf heeft ze even gedacht geen schrijver meer te kunnen zijn. Maar ze heeft weer een idee, ze hoopt dat ze haar angst overwint om het te kunnen schrijven. ‘Je hebt dit stel, zie je. Ze hebben een dochter die ze niet kunnen helpen.’ Glitteringly painful, noemt Cusk deze roman. Het is precies wat het is.