
‘Iedere taxichauffeur zal het je zeggen: religie is de bron van alle kwaad.’ Ze heeft zojuist, gisterenavond, de laatste hand gelegd aan haar nieuwste boek, Fields of Blood, over de rol die godsdienst heeft in geweld. Waarschijnlijk wordt het weer een bestseller, zoals A History of God: The 4,000-Year Quest of Judaism, Christianity and Islam (1993) waarmee Karen Armstrong, ex-non, haar reputatie als een van ’s werelds meest vooraanstaande denkers over religie eens en voor altijd vestigde (en waarvan alleen al in Amerika meer dan één miljoen exemplaren over de toonbank gingen; in Nederland een paar honderdduizend).
Islington, Centraal-Londen, dure buurt met hippe restaurants en Georgian houses, zo weggehaald uit een Dickens-roman. ‘Ik kon dit huis kopen van de opbrengst van A History of God. Ik zeg altijd: God gaf me dit huis, haha!’ Op tafel schalen met sandwiches. ‘En hier is kaas. Eet! Er is genoeg! Ik heb uren in de keuken gestaan om ze te maken. Nee joh, natuurlijk niet: ik ben vanmorgen naar Marks Spencer gegaan. Koken gaf ik op toen ik hier kwam wonen, tot opluchting van m’n vrienden. Een van de redenen waarom ik in deze buurt ben gaan wonen, zijn de vele restaurants. Now eat, my child, je hebt straks nog een lange reis voor de boeg!’
‘Religie is de oorzaak van alle grote oorlogen in de geschiedenis, zo klinkt de mantra’, herhaalt ze. En al beschouwt Karen Armstrong (Wildmoor, Worcestershire, 1944) zichzelf al lang niet meer als katholiek – ‘ik zou mezelf niet eens een monotheïst willen noemen’ – met standaardwerken als Holy War (De kruistochten), The Battle for God (over fundamentalisme in het jodendom, christendom en de islam), The Great Transformation (over het begin van de grote wereldreligies) en twee gelauwerde biografieën over Mohammed, is ze zonder meer de meest zichtbare pleitbezorger van een renaissance van religie.
‘De mantra desondanks: de Eerste en Tweede Wereldoorlog werden niet uitgevochten vanwege godsdienst. Ik spreek liever van een inherente gewelddadigheid van de staat. Alle premoderne beschavingen bestonden bij gratie van een surplus van agrarische productie. Een aristocratie van vijf procent van de bevolking moest het overschot uitwringen van de overige 95 procent; dwong ze tot beneden bestaansniveau. Maar zonder dat zou er geen vrijgestelde klasse zijn om de kunst en wetenschap te ontwikkelen waarvan de menselijke vooruitgang afhangt. Geen premoderne staat kan zichzelf in stand houden zonder continue oorlogsvoering. Klieken van aristocraten willen zich telkens weer meester maken van de macht. Vroege staten bevinden zich in een bijna permanente staat van burgeroorlog – en de enige manier om de vrede te handhaven is het vormen van een sterk rijk.
Krijgshistorici zullen je waarschijnlijk zeggen dat beschaving onmogelijk is zonder gedisciplineerde legers – en dat zonder hen de mensheid waarschijnlijk gedegenereerd zou zijn tot onophoudelijk vechtende hordes. De Pax Romana: mensen keken uit naar een sterk keizerrijk met hetzelfde verlangen als waarmee wij uitzien naar een sterke democratie vandaag. Maar dat is niet het hele verhaal: naast het noodzakelijke inherente geweld van de staat, dat altijd, in iedere premoderne staatsideologie, ingebed is in religie, daagt godsdienst de bestaande staatsmacht uit. Zelfs het christendom begint met Jezus die de machthebbers uitdaagt, “het koninkrijk van God” bouwt, niet een koninkrijk van deze aarde. Er zijn altijd mensen die het tij van hun tijd proberen te keren en aan alternatieven bouwen.’
In Fields of Blood: Religion and the Role of Violence, dat overigens pas in november in het Nederlands verschijnt, baant ze haar weg van het oude Mesopotamië, via jodendom, christendom en islam, naar al-Qaeda. ‘En het is niet zo simpel als mensen vaak beweren; we denken dat we weten wat religie is, maar geen enkele andere cultuur hanteert ons westerse idee van religie als een set van dogmatische geloofswaarheden en ethische concepten, georganiseerd in een godsdienst die meer of minder is gescheiden van onze overige activiteiten. Die perceptie ontstond voor het eerst bij mensen als John Locke, in de zeventiende eeuw, en was deel van onze modernisering. In het Arabisch hebben ze niet één woord voor “religie”. Alle andere godsdiensten in de wereld hebben veeleer te maken met dingen doen.’
Waarom is de islam van nu zo intolerant?
‘Goeddeels is dat te wijten aan de wat eigenaardige vorm van de postkoloniale staat. Staten uit de grond gestampt door mensen zoals wij. De natiestaat is een gewelddadig instituut gebleken, denk aan alle oorlogen. We hebben hem gecreëerd in de dynamiek van ons eigen ethos, het was deel van onze modernisering, komende van het Heilige Roomse Rijk. En hop daar gingen we, na de Eerste Wereldoorlog en na de Tweede, en trokken bizarre grenzen in het zand en zetten onverenigbare volkeren bij elkaar. Denk aan India en Pakistan, geschapen uit de puinzooi van 1947. En we zeiden tegen ze: “Nu gaan jullie samen een natiestaat vormen.” Ze hadden niet het flauwste benul van het concept van nationaliteit.’
Dus niet religie is de bron van alle kwaad?
‘Fundamentalisme is een religieus antwoord op modernisering. Overal ter wereld waar een moderne seculiere maatschappij is opgericht, zie je dat er tegelijkertijd een religieus-cultureel tegenprotest groeit. De eerste fundamentalistische beweging ontstond in de Verenigde Staten in de jaren twintig, het uithangbord van moderniteit. De islam is de laatste religie die nu een fundamentalistische beweging ontwikkelt, want de moderne tijd heeft in die landen geen voet aan de grond gehad tot in de jaren zestig. Dus deze religieuze reactie, die vaak gewelddadig wordt, is deel van het antwoord op de moderniteit. En nee, inderdaad: de Amerikaanse christen-fundamentalisten gaan niet vaak over tot geweld. Want ze hadden het de laatste decennia niet slecht. Ze hebben geld, ze werken middels democratieën. En kijk naar wat er in Israël gebeurt, naar de kolonisten, naar het religieus-zionisme. Er zijn daar mensen die de Rotskoepelmoskee willen opblazen; ik zie dezelfde zelfmoordneigingen daar.
En is het christendom altijd zo tolerant en vredelievend geweest? Denk aan de kruistochten. Ik heb er een boek over geschreven: ze slachtten in Jeruzalem grote groepen mensen af en schrijven vol trots dat de rivieren rood kleurden van het bloed en zeiden dat dit de bekroning van het christendom was. Ze stonden rond Jezus’ graf in hun bebloede kleren en zongen de liturgie van de verrijzenis. En – hoe interessant! – te midden van die afgrijselijke taferelen, there they are, stichtten ze de eerste westerse kolonies. Vijf kruisvaardersstaten in het Midden-Oosten. Vijftig jaar lang keerden de moslims niet weerom. Sloten vredesverdragen met hen, accepteerden hen. En de kruisvaarders, op hun beurt, namen hun gebruiken over, leerden zich te wassen, baden te nemen en spraken ten slotte Arabisch. Toen kwamen uit het Westen weer nieuwe groepen kruisvaarders, intolerant en gewelddadig. Het kostte Saladin dertig jaar eer de moslims bereid waren tot jihad. Het is een voorbeeld van een niet-gewelddadig antwoord.’
Nogmaals: waarom is de islam die we nu kennen zo gewelddadig? 9/11, Theo van Gogh?
‘De Saoedi’s kwamen. Een land dat sinds de jaren zeventig, en nog sterker sinds de Islamitische Revolutie, de petrodollars heeft om een bijzonder eigenzinnig en buitenissig soort islam te exporteren, door de hele moslimwereld heen – met de stilzwijgende instemming van de Verenigde Staten. Dit heeft weinig met de traditionele islam van doen, die veel meer pluralistisch is. Het is alsof een kleine sekte in de VS plotseling enorme rijkdom heeft en de mogelijkheid om hulp te verlenen op voorwaarde van de invoering van Saoedische geestelijken en Saoedische architectuur. Maar let wel: laatst kwam er een Arabier op me af die me verontrust vroeg of het waar is dat er in het Westen “gevangenissen voor oude mensen” bestaan. Denk dus niet dat het kwaad alleen in andere landen is.’
Ze was zeventien toen ze non werd. ‘Daar werd ik niet toe gedwongen, integendeel. Ik kwam uit een katholieke familie, maar we waren niet bijzonder religieus. We sprintten naar de mis zodat het maar snel voorbij was. Ik groeide op in Birmingham, de industriestad bij uitstek, en we werden allen geacht met beide benen op de grond te staan en niet met ons hoofd gericht op spirituele zaken. Mijn ouders waren ronduit geschokt toen ik aankondigde het klooster in te willen – en ik heb er erg veel spijt van nu wat ik ze heb aangedaan. Ze hadden gelijk: ik was erg jong, zeventien, en veel jonger dan een zeventienjarige vandaag de dag zou zijn. Toch heb ik er geen spijt van, we zouden hier nu niet zitten praten als ik het niet gedaan had. Mijn leven was een permanente zoektocht – die nog steeds doorgaat.
Waarom ik non wilde worden? Omdat ik zingeving in m’n leven wilde hebben. Ik keek naar de vrouwen om me heen; ze leken allemaal volkomen in beslag genomen door het zorgen voor mannen en ik dacht dat er meer moest zijn dan dat. De ironie is dat, eenmaal in het klooster, het enige wat ik daar ooit deed boenen, schrobben en koken was. Ik was hopeloos in dat soort dingen. Uren en uren zat ik achter de naaimachine, ik was er niet goed in, en op het eind van de dag bracht ik mijn naaiwerk naar de assistent novicemeesteres. Ze keek er dan naar en trok het dan simpelweg uit elkaar.’
Echt waar?
‘Ja. Het was heel hard. Ik maakte het oude systeem nog mee dat op z’n laatste benen liep. Het jaar dat ik intrad, kwam juist het Tweede Vaticaans Concilie in Rome bijeen, met de bedoeling om aan dit soort dingen een einde te maken. Het grootste deel van de dag brachten we zwijgend door – men was vooral beducht voor “speciale vriendschappen”, dus je mocht nooit met z’n tweeën spreken. Als we op zaterdag recreatie hadden en je zat in de gemeenschapsruimte met slechts één andere zuster, dan mocht je niet praten. Als er dan toevallig iemand langsliep, dan schalde het door de gang: “Zuster! Kom gauw binnen!”
Het was kil. Kil en onvriendelijk. Ik bedoel: ik begon flauw te vallen. Ik heb temporaalkwab-epilepsie en die was ongediagnosticeerd. Het is een geboortebeschadiging; ik heb een litteken op m’n hersenen. Ze hebben me nooit naar een dokter gebracht. Het is eigenlijk krankzinnig als je erover nadenkt: iemand verliest met regelmaat het bewustzijn en het enige wat je tegen haar zegt is: stel je niet aan en hou op de aandacht te trekken! Als ze me toen naar een dokter hadden gebracht, zou mijn epilepsie niet zo ernstig zijn als nu, want iedere keer als je een aanval krijgt, wordt de hersenschade groter.
Na zeven jaar kloosterleven ben ik weggegaan. De wereld was onherkenbaar. Ik trad in 1962 in en ging weg in 1969 en ik hoorde mijn eerste Beatles-plaat in 1970. Ik had nog nooit van Vietnam gehoord, het wereldnieuws werd ons onthouden. Ons werd twee zaken meegedeeld: de ene, vlak nadat ik was ingetreden, was de Cubacrisis, want ze dachten dat, omdat de wereld op het punt van ontploffen stond, het beter was om het ons maar te vertellen – maar ze vergaten ons nadien te zeggen dat het over was. En ze vertelden ons van de dood van Kennedy, de katholieke president. Verder niets. Het was precies het soort nonsens dat het Tweede Vaticaans Concilie trachtte uit te bannen.
Daar stond ik dus buiten, met een zware depressie die zes jaar zou duren en met de gedachte aan zelfmoord.’
Ze ging naar een dokter, die haar doorverwees naar een psychiater. ‘Ik kwam uit een klooster, dus ik moest wel neurotisch zijn.’ Ook de psychiater zag de hersenschade niet. Ergens medio jaren zeventig, op het metrostation Baker Street, viel ze van de trappen en werd met loeiende sirenes afgevoerd. ‘De symptomen zijn angstaanjagend. Je wordt vervuld van een dodelijke vrees. Het is het herinneringsdeel van het brein. Wanneer je in een spasme raakt, vergeet je elementaire dingen als hoe je een trap af gaat of hoe je een weg oversteekt. De hele wereld ziet eruit als jamais-vu, volslagen wezensvreemd, alsof je het nog nooit gezien hebt. Je doolt rond, je aan trapleuningen vastklampend en het kost je uren om naar beneden te komen. Je ziet eruit als een idioot en opeens wéét je: de angst maakt er deel van uit. Wanneer mensen sterven en letterlijk doodsangst uitstaan, raakt het brein in een soort spasme. Op weg van A naar B vind je jezelf uren later op een totaal andere plaats in Londen terug, zonder dat je weet hoe je daar in godsnaam bent gekomen. Vaak dacht ik dat ik gek werd.’
In het ziekenhuis stelde een neuroloog eindelijk de juiste diagnose. Ze heeft nu medicijnen. Die helpen. Meestal.
Boos is ze niet meer op de nonnen. ‘Ze deden enkel wat ze zelf geleerd hadden. Omdat ze zelf veertig jaar of langer van affectie waren beroofd konden ze die zelf ook niet opbrengen. Het was geen opzettelijk bedoelde wreedheid; ze zouden ontzet zijn bij het idee; ze dachten dat ze het deden voor mijn hogere goed. Het zou me maken tot een sterkere persoon. Toch heeft het me jaren gekost voordat ik enigszins normaal met mensen om kon gaan. Zo ben ik bijvoorbeeld nooit getrouwd, heb nimmer een vaste relatie gehad, met niemand. De laatste jaren komen we soms bij elkaar, de nonnen van toen, die nog over zijn, en dat is een healing thing. Maar ik denk dat religie makkelijk kan ontsporen in kilheid en in wreedheid. Ik weet zelf hoe lelijk ik was in mijn donkere jaren na het klooster. “Ik zou niet graag in de schoenen van je vijanden staan”, zei iemand me toen: “Realiseer je je wel dat je nooit maar dan ook nooit iets vriendelijks zegt over wie dan ook?” We zijn wrede, agressieve mensen. Onze hersenen zijn geprogrammeerd om als we ons aangevallen voelen met geweld te reageren. Het is aan ons om met die pijn om te gaan.’
Je zou een speld kunnen horen vallen in het volgepakte auditorium van de universiteit van Nijmegen. Karen Armstrong is ingevlogen voor een lezing over wat nu haar levenswerk is: het Charter for Compassion. Dat ze net, voor het eerst sinds jaren, bekaf van het vele reizen, van studio in, studio uit, een aanval heeft gehad en, huilend van ellende de veel te zware koffer van de hoteltrap heeft gegooid, vertelt ze pas later, thuis, in Londen.
De zaal zit vol, in Nijmegen, het applaus is lang en zo ook de rij van mevrouwen van zekere leeftijd die wachten op een handtekening. Compassie, betoogt Armstrong, is het sleutelbegrip van deze tijd en de kern van al het religieus en ethisch denken. ‘Behandel altijd iedereen zoals je zelf behandeld wil worden’, verwoordt ze de Gouden Regel, ‘dat is de kern van iedere religieuze traditie.’
Waarom zouden we compassievol zijn? Ze citeert haar vriend de dalai lama: ‘War once perhaps okay: you could get something from war. Not okay now! Because nobody win war. Het is een praktisch iets: willen we als wereld overleven, dan moeten we alle mensen min of meer behandelen zoals we zelf behandeld willen worden en uit onze geprivilegieerde bubbel komen. Doen we dat niet, dan zal het niet lang meer duren voordat iemand de hand legt op een of andere kernbom.’
In 2008 won ze de prestigieuze TED Prize. ‘Dan mag je een wens doen voor een betere wereld. Ze kiezen je uit omdat ze vinden dat je iets zinvols te zeggen hebt en geven je één miljoen dollar om je idee handen en voeten te geven. Ieder boek dat ik geschreven had, besefte ik, voerde me terug naar dat begrip compassie. Als ik schreef over God of over Jeruzalem of zelfs over fundamentalisme. Wat is er fout met fundamentalisme? Het verliest z’n compassie.’
Ook fundamentalisme begint met compassie?
‘Jazeker. En de vraag is: waarom hebben ze die verloren? Iedere fundamentalistische beweging die ik bestudeerd heb, is geworteld in een diepe angst: we worden aangevallen! We staan met onze rug tegen de muur, en daarom worden we agressief. Als je ze ontcijfert zie je: stuk voor stuk zijn deze bewegingen geworteld in pijn. Ik was laatst op een wetenschappelijk congres van de British Academy en al die hooggeschoolde collegae riepen om het hardst dat fundamentalisten inhoudsloos en belachelijk zijn, maar je moet de pijn kennen die erachter zit. Ze willen goed doen en de wereld redden enzovoort, en ergens onderweg verliezen ze de compassie en doen dan precies het tegendeel.
Vaak denk ik: ik zou zomaar een terrorist kunnen zijn als ik niet zo’n ongelooflijk bevoorrecht leven zou hebben. Ik bedoel: ik leef als een koningin vergeleken bij de overgrote meerderheid van de mensheid. Vaak vraag ik me af hoe het zou zijn als ik als vrouw opgroeide in Centraal-Afrika, beneden het bestaansniveau, uitgeput, zonder onderwijs, zonder de mogelijkheid om vooruit te komen, en denk ik aan al die verwoeste vrouwenlevens in al die eeuwen, en wie weet wat voor schrijnende agressie ik in me zou hebben. Maar al te vaak ben ik een raadsel voor mezelf, doe ik iets en denk ik: waar komt dit ineens vandaan? Daden kunnen slecht zijn, maar ik zou waarschijnlijk aarzelen te zeggen dat mensen slecht zijn. We zijn allemaal geneigd om te kijken naar de tekortkomingen van anderen en te vergeten wat we zelf hebben gedaan.
Als ik naar mezelf kijk: ik heb dingen gedaan waarvan ik als ik eraan terugdenk ineenkrimp. Allemaal hebben we dat gedaan. Bedenk: ieder mens is hetzelfde. Onze ervaring van pijn is het eerste wat we gemeen hebben. Zo ook de ervaring van onze absolute ontoereikendheid. Om mededogen te kunnen hebben met anderen, moeten we mededogen kunnen hebben met onszelf. Als we te hard zijn voor onszelf, zullen we hard zijn tegenover anderen. We moeten met een absolute klaarheid de vreselijke dingen die we anderen hebben aangedaan onder ogen zien. En de hardheid van ons hart. We zijn breekbare, beschadigde mensen. En al zijn we doodgegooid met de verhalen: ook Moeder Teresa had haar manco’s. There is no such thing as a saint.’
Ze spreekt in Nijmegen over de tragedie De Perzen van Aischylos en over hoe in het Athene van de vijfde eeuw ‘before the common era’ jaarlijks een drama werd opgevoerd dat aansloot bij wat de stad het afgelopen jaar had meegemaakt.
‘Het was een soort gemeenschappelijke meditatie over de stad. In Griekse tragedies zet de dichter een man of een vrouw op het toneel in een extreme staat van lijden en je ziet ze door de verschrikkingen gaan. Wij zijn vaak geneigd ons lijden uit te bannen en ons af te keren van pijn, maar met regelmaat keert de koorleider zich naar het publiek en roept: “Nu, ween! Ween om Oedipus! Die ieder taboe in het boek gebroken heeft. Een bezoedelde man. Ween om Heracles, tot waanzin gedreven door de godin Hera, die in een vlaag van razernij zijn vrouw en kinderen vermoordt, een besmette en vervloekte man!” En het publiek weende. Luid, op onbeheerste wijze, omdat de Grieken geloofden dat samen wenen een band creëerde tussen mensen. Zo creëerden ze een band tussen burgers, want iedereen heeft pijn – en ze voelden dat ze in hun lijden niet alleen stonden.
De oudste van die tragedies die ons is overgeleverd, is De Perzen; zeven jaar na de Slag bij Salamis waar de Griekse vloot de Perzen had verslagen – maar niet dan nadat Athene was geplunderd, de tempels op de Acropolis waren verwoest en vele burgers vermoord. En zeven jaar later zegt Aischylos: ween om de Perzen! Bezie de Slag bij Salamis vanuit het perspectief van de verliezers! Denk aan de moeders van de Perzische jongens die gevallen zijn! En onwillekeurig denk je aan je eigen moeder. De Perzen worden voorgesteld als een volk in rouw. Zij allen zijn in smart en wenen. En Xerxes, de verslagen koning, wordt met de grootste waardigheid naar zijn paleis teruggeleid. Er is geen triomfalisme, geen tromgeroffel van wij-hebben-gewonnen en dit was een gerechtvaardigde oorlog. Perzen en Grieken, zegt Aischylos, zijn zusternaties, gelijk in kunnen en gratie.’
De speld valt. En dus is er nu haar Charter for Compassion, dat wereldwijd wordt uitgerold. Het handvest bevat een aantal basisregels waarvoor ieder die het ondertekent zich verplicht zich in te zetten: ‘Compassie opnieuw te maken tot de kern van moreel handelen en religie. Eenieder, zonder uitzondering, te behandelen met volstrekte waardigheid, billijkheid en respect. Niet gewelddadig te handelen, geen haat te zaaien en culturele en religieuze verscheidenheid te stimuleren.’
‘Een van de goede dingen die de religies hebben gedaan, en die ik tot nu toe nog niet bij een seculiere ideologie ben tegengekomen, is te benadrukken dat je je compassie niet alleen maar kunt beperken tot je eigen kring. Heb je vijanden lief! zegt Jezus. Verwelkom de vreemdeling! zegt Leviticus. Ga naar alle stammen en naties! zegt de koran. Spreid je mededogen uit naar alle vier de hoeken van de aarde, zeggen de boeddhisten. Je kunt niet alleen maar houden van je eigen koninkrijk en je eigen cultuur, zegt Confucius – en dat is wat we nodig hebben: we moeten geloven in onze geglobaliseerde wereld.’
Het Handvest voor Compassie wordt gesteund door de dalai lama en mediamagnaat Richard Branson, door primatologe Jane Goodall en rabbijn Awraham Soetendorp, door aartsbisschop Desmond Tutu en honderdduizend anderen. ‘Maar het is op geen enkele manier vrijblijvend’, haast Armstrong zich te zeggen. ‘Iedere Compassionate City bijvoorbeeld – in Nederland heeft Leiden al getekend, en Groningen – verplicht zich ertoe haar wetgeving aan het charter aan te passen en er de dagelijkse praktijk op in te richten. Als er haat gepredikt wordt, bijvoorbeeld, of anti-immigratie-retoriek weerklinkt, ben je als stad verplicht daartegen op te treden.’
In Groningen en Arnhem worden in cafés flyers uitgedeeld met ‘Glimlach naar iedereen’ en ‘Groet je buren’; in Leiden hebben twintig vrijwilligers – op verzoek van de gemeente – zich rond de belaagde pedofiele zwemleraar Benno L. geschaard, ‘om mensen die in de fout gegaan zijn niet los te laten’.
Het gaat erom om tot in de haarvaten van de samenleving door te dringen, zegt Armstrong. ‘In Pakistan worden Compassionate Schools opgericht. Dat wil niet zeggen dat ze al compassievol zijn, maar dat ze zich er in de praktijk voor willen inzetten. Het zijn er nu al 37. Botswana wil zich uitroepen tot first Compassionate Country. Het leek eerst een krankjorum luchtkasteel, maar vanuit het niets melden mensen zich aan. Ook zakenmensen. In Seattle een grote groep van Microsoft, niet bepaald religieus, en ze houden zich daar nu met daklozen bezig en ouderen en dingen rond water en milieu en ze stoppen daar hun geld en tijd in. Het grondbeginsel van de wereldreligies, “heb je naaste lief”, heeft niets met sentiment te maken. Liefde is heel vluchtig. Het gaat er niet om dat je in vurige affectie je buurman in de armen valt, noch dat je tranen plengt voor de tv omdat het nieuws je zo aangrijpt, het gaat erom jezelf bij de kladden te pakken en het verschil te maken. Compassie, net als religie, gaat niet om gevoelens, maar gaat om doen.’
Karen Armstrong was te gast in Nederland op uitnodiging van het Soeterbeeck Programma en het Centrum voor Ethiek van de Radboud Universiteit Nijmegen
Beeld: volgens Karen Armstrong moeten we mededogen hebben met onszelf (Timothy Allen/Eyevine/HH).